ECLI:NL:CRVB:2024:273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
23/1523 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante wegens geschiktheid voor passende functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voor het laatst als schoonmaakster werkte, had zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 11 december 2021, omdat zij meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren onderzocht. De rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond, waarna appellante hoger beroep aantekende. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 werd de zaak behandeld, waarbij appellante vertegenwoordigd werd door haar advocaat, mr. M. Gümüs. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de beëindiging van de uitkering. Appellante kreeg geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1523 ZW
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 april 2023, 22/2787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 10 november 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 11 december 2021 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 31 maart 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Voor appellante heeft mr. Gümüs telefonisch deelgenomen aan de zitting. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 11 december 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te vervullen zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de
ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster voor 29,25 uur per week. Op 15 september 2020 heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 november 2021 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 11 december 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante in het rapport van 18 maart 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellante zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op juiste wijze getoetst aan de criteria die gelden voor het aannemen van een urenbeperking en gemotiveerd uiteengezet dat appellante daaraan niet voldoet. Appellante heeft haar standpunt, dat het Uwv niet dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen, niet met medische informatie onderbouwd. De omstandigheid dat appellante ten tijde van het beroep weer een ZW-uitkering heeft gekregen maakt niet dat het bestreden besluit onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkele wijze gebleken of aannemelijk geworden dat de nieuwe ZW-uitkering is toegekend op grond van dezelfde medische situatie en de klachten als op de datum in dit geding. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij appellante zijn vastgesteld, heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante meent dat er bij een zorgvuldig onderzoek naar haar beperkingen en afhankelijkheden wel de juiste diagnose zou zijn gesteld en de nodige beperkingen in acht genomen zouden zijn. Zij heeft chronische klachten die haar beperken in haar mogelijkheden. Appellante heeft aangeven op welke aspecten van de FML er volgens haar onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. Hierdoor is zij niet in staat de geselecteerde functies uit te voeren. Zij kampt met fibromyalgie, spierreuma. Daarnaast heeft zij aanhoudende pijnklachten, los van de fibromyalgie, beginnend in de rug en daarna in haar nek, schouders, benen, knie en de voeten. Voorts heeft zij psychische klachten die bestaan uit
PTSS-klachten, depressie en paniekaanvallen. Zij heeft voortdurend paniekaanvallen en angstklachten, zodat zij een geïsoleerd leven leidt. Voor haar psychische klachten is zij onder behandeling bij een psycholoog. Als gevolg van haar klachten heeft zij geen goede nachtrust, waardoor zij zich gedurende dag vermoeid voelt.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellante in hoger beroep over de medische beoordeling heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De stelling van appellante dat het onderzoek onzorgvuldig zou zijn geweest, omdat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, wordt niet gevolgd. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel onderschreven.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat – uitgaand van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid – de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Sheerzad

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
(…)
(…)
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.