ECLI:NL:CRVB:2024:27
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten op basis van onvoldoende medische noodzaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K.A. Faber, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag, ingediend op 17 maart 2020, werd afgewezen op basis van het standpunt dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden zoals vereist in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 28 november 2023, waarbij appellante aanwezig was, maar het college niet.
De Raad oordeelde dat de verklaringen van de huisarts van appellante niet voldoende waren om aan te nemen dat er medische redenen waren die de verhuizing noodzakelijk maakten. De huisarts had weliswaar aangegeven dat appellante door het gebrek aan licht in haar huidige woning meer last had van psychische klachten, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een verhuizing noodzakelijk maakten. De Raad volgde het college in zijn oordeel dat de kosten van de verhuizing als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden beschouwd, die in beginsel uit eigen middelen moeten worden voldaan.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft en dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt.