ECLI:NL:CRVB:2024:262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
22/3776 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens geen hoofdverblijf op opgegeven adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 31 oktober 2020 ingeschreven stond op een uitkeringsadres, ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Echter, na een melding heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had.

De handhavingsspecialist van het college heeft dossieronderzoek gedaan, de appellant gehoord en een huisbezoek afgelegd. Tijdens dit huisbezoek werden er geen persoonlijke spullen van de appellant aangetroffen, en hij verklaarde dat hij regelmatig bij zijn ouders verbleef. Het college heeft vervolgens de bijstand ingetrokken en een bedrag van € 113,58 teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant opnieuw betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van het college dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de appellant in de beoordelingsperiode niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de appellant niet op het uitkeringsadres lag, wat blijkt uit zijn verklaringen en de omstandigheden rondom zijn verblijf.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en de appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22.3776 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2022, 22/1846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: N.B. Yalcinkaya
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.N. van der Ham, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant stond met ingang van 31 oktober 2020 ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [Adres] te [woonplaats 2] (het uitkeringsadres). Dit is een tweekamer appartement met één slaapkamer. Op dit adres stonden nog twee personen ingeschreven. Appellant ontving sinds 11 november 2020 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In verband met de coronacrises heeft er destijds geen onderzoek plaatsgevonden naar de woon- en leefsituatie van appellant. Met ingang van 11 februari 2021 kreeg appellant ook bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering.
1.1.
Naar aanleiding van een melding heeft een handhavingsspecialist van het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. De handhavingsspecialist heeft onder meer dossieronderzoek gedaan, appellant op 9 september 2021 gehoord en na afloop een huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres.
2. Het college heeft vervolgens bij besluiten van 17 en 23 september 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 maart 2022 (bestreden besluit), de algemene bijstand en de bijzondere bijstand met ingang van 9 september 2021 ingetrokken en een bedrag van € 113,58 teruggevorderd. Volgens het college is het niet aannemelijk dat appellant zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college dat appellant in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Het woonadres van een betrokkene is het adres van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Appellant heeft geen eigen kamer op het uitkeringsadres. Appellant heeft verklaard dat hij daar niet altijd is, daar eigenlijk alleen slaapt en dat hij regelmatig bij zijn ouders in [woonplaats 1] verblijft. Appellant had tijdens het gesprek met de handhavingsspecialist geen sleutel van het uitkeringsadres bij zich, die was in [woonplaats 1] volgens appellant. Tijdens het huisbezoek zijn er, met uitzondering van een tandenborstel, verder geen toiletartikelen van appellant aangetroffen. Ook was er in de woning geen vuile was, die lag bij zijn moeder in [woonplaats 1] , die ook zijn was doet. Servies, eten en drinken waren er evenmin; de moeder van appellant maakt in [woonplaats 1] zijn eten klaar. Appellant heeft zijn postadres in [woonplaats 1] , zijn huisarts, tandarts en maatschappelijk werker zijn in [woonplaats 1] , appellant sport in [woonplaats 1] en hij doet daar zijn boodschappen. Uit de bankafschriften blijkt dat hij maar heel weinig pinbetalingen doet in [woonplaats 2] .
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college, alle aspecten in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk heeft gemaakt dat appellant zijn hoofdverblijf in de hier te beoordelen periode, die loopt van 9 september tot en met 17 september 2021, niet had op het uitkeringsadres.
5. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten en hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N.B. Yalcinkaya (getekend) A.M. Overbeeke