ECLI:NL:CRVB:2024:262
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens geen hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 31 oktober 2020 ingeschreven stond op een uitkeringsadres, ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Echter, na een melding heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had.
De handhavingsspecialist van het college heeft dossieronderzoek gedaan, de appellant gehoord en een huisbezoek afgelegd. Tijdens dit huisbezoek werden er geen persoonlijke spullen van de appellant aangetroffen, en hij verklaarde dat hij regelmatig bij zijn ouders verbleef. Het college heeft vervolgens de bijstand ingetrokken en een bedrag van € 113,58 teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant opnieuw betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van het college dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de appellant in de beoordelingsperiode niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de appellant niet op het uitkeringsadres lag, wat blijkt uit zijn verklaringen en de omstandigheden rondom zijn verblijf.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en de appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.