ECLI:NL:CRVB:2024:2451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
24/97 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending medewerkingsverplichting na huisbezoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand van appellante met ingang van 23 november 2022. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft de bijstand ingetrokken omdat appellante niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek dat volgde op een gesprek met bijzonder controleurs. De rechtbank heeft de intrekking in stand gelaten. Appellante heeft aangevoerd dat zij een langere hersteltermijn had moeten krijgen om alsnog mee te werken aan het huisbezoek, maar deze beroepsgrond slaagde niet. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante voldoende gelegenheid had om tot een ander inzicht te komen en dat haar argumenten om niet mee te werken aan het huisbezoek niet zwaarwegend genoeg waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De zaak benadrukt het belang van de medewerkingsverplichting van bijstandsontvangers en de noodzaak voor hen om mee te werken aan controles die door het bijstandverlenend orgaan worden uitgevoerd.

Uitspraak

24.97 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2023, 23/4870 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Zitting heeft: P.W. van Straalen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: R.R. Olde Engberink
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. van der Stel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Raslan.

BESLISSING

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Daartoe is het volgende van belang.
1. Het gaat in deze zaak om een intrekking van bijstand met ingang van 23 november 2022. Het college heeft de bijstand van appellante ingetrokken omdat appellante in aansluiting op een gesprek op 23 november 2022 niet heeft meegewerkt aan een af te leggen huisbezoek en zij daarmee de op haar rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, de intrekking in stand gelaten.
2. Niet in geschil is dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek op 23 november 2022 en ook niet dat appellante niet heeft meegewerkt aan dat huisbezoek.
3.1.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar een langere hersteltermijn gegund had moeten worden om alsnog mee te werken aan het huisbezoek.
3.1.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het rapport van 29 november 2022 volgt dat het gesprek op 23 november 2022 om 9:30 uur is gestart, de bijzonder controleurs rond 09:58 uur klaar waren met het stellen van vragen en zij toen aan appellante hebben voorgehouden dat ze graag een huisbezoek wilden afleggen. Appellante heeft dat toen geweigerd. Zij heeft ook in die weigering volhard na uitleg van de bijzonder controleurs over de op haar rustende medewerkingsverplichting en de gevolgen van het niet meewerken aan het huisbezoek voor haar bijstand. Vervolgens hebben de controleurs het verslag van het gesprek uitgeprint, dat met appellante doorgenomen, op haar aanwijzingen een foutieve zin eruit gehaald en de eindversie nog een keer aan appellante gegeven om door te lezen. Op dat moment heeft appellante nog een aantal andere argumenten naar voren gebracht om niet mee te werken aan het huisbezoek. Ook toen hebben de bijzonder controleurs nogmaals aan haar uitgelegd dat zij verplicht is om mee te werken. Appellante is desondanks niet van gedachten veranderd. Rond 10:25 uur heeft zij de spreekkamer verlaten. Met deze gang van zaken heeft appellante voldoende gelegenheid gehad om tot een ander inzicht te komen. Voor het betoog van appellante dat zij tijdens dit gesprek een enorme druk heeft ervaren zijn geen aanknopingspunten voorhanden.
3.2.1. Verder heeft appellante aangevoerd dat de omstandigheid dat zij om 11:00 uur op haar werk moest zijn een zwaarwegend belang is om niet mee te werken aan het huisbezoek. Appellante wist niet dat het gesprek anderhalf tot twee uur kon duren.
3.2.2. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Zoals de Raad eerder heeft overwogen [1] komt in het algemeen groot gewicht toe aan het belang van het bijstandverlenend orgaan om onmiddellijk de door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren, gelet op de mogelijkheden om daarin wijzigingen aan te brengen, waardoor dit controlemiddel zijn effectiviteit verliest. Maar onder bepaalde omstandigheden kan het weigeren van de medewerking de betrokkene niet worden tegengeworpen. Dat kan het geval zijn als de betrokkene een zwaarwegend belang heeft dat de weigering rechtvaardigt. Appellante heeft het bestaan van een dergelijk zwaarwegend belang niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van betekenis dat in de brief met de uitnodiging voor het gesprek vet gedrukt en onderstreept is opgenomen dat het gesprek anderhalf tot twee uur in beslag kan nemen. Deze brief betrof weliswaar een eerdere afspraak, maar die afspraak is in overleg met appellante verzet naar 23 november 2022 omdat zij op de eerdere datum niet kon komen vanwege haar werkrooster. Appellante was dus op de hoogte van de mogelijke duur van het gesprek. Uit het rapport van 29 november 2022 volgt dat de bijzonder controleurs rond 09:58 uur kenbaar hebben gemaakt dat zij een huisbezoek wilden afleggen. Gelet op de afstand tussen het gemeentehuis en de woning van appellante en de afstand tussen die woning en de plek waarop appellante werkt, moet het – zoals de bijzonder controleurs ook tijdens het gesprek op 23 november 2022 kenbaar hebben gemaakt – voor appellante haalbaar zijn geweest om mee te werken aan het huisbezoek en op tijd op haar werk aanwezig te zijn.
4. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.R. Olde Engberink (getekend) P.W. van Straalen

Voetnoten

1.Uitspraak van 5 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2296.