ECLI:NL:CRVB:2024:244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/624 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van de algemene voorziening voor dagbesteding in het Huiskamerproject en afwijzing van maatwerkvoorziening individuele begeleiding

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1949, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo ongegrond heeft verklaard. Appellante had eerder een maatwerkvoorziening voor dagbesteding in natura voor zes dagdelen per week, maar deze werd beëindigd omdat het college van mening was dat appellante gebruik kon maken van een algemene voorziening, het Huiskamerproject. Appellante stelde dat deze algemene voorziening niet voldeed aan haar behoeften, gezien haar lichamelijke en psychische klachten, en dat zij recht had op een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding bij financiën en post.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het medisch advies van JPH Consult dat bevestigde dat appellante behoefte had aan zes dagdelen dagbesteding per week, maar dat de algemene voorziening van het Huiskamerproject ook een passende oplossing kon zijn. De Raad oordeelde dat het college zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de argumenten van appellante niet voldoende onderbouwd waren om de beslissing van het college te weerleggen. De Raad bevestigde dat de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening voor dagbesteding op 31 oktober 2019 mocht worden gesteld, ondanks de eerdere beëindiging van de maatwerkvoorziening.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

22 624 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 januari 2022, 20/2096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (college)
Datum uitspraak: 31 januari 2024

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. Namens appellante is mr. Oosterhuis-Putter verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Boers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1949, heeft lichamelijke en psychische klachten. In verband hiermee beschikte appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) over een maatwerkvoorziening voor dagbesteding in natura voor zes dagdelen per week. De dagbesteding werd verleend door zorgaanbieder Stichting Brunnera. Bij besluit van 20 juni 2019 heeft het college deze maatwerkvoorziening per 1 juli 2019 beëindigd omdat appellante gebruik kan maken van een algemene voorziening voor dagbesteding, namelijk de wijkkamer van wijkcentrum [naam 1].
1.2.
Appellante heeft op 31 oktober 2019 een melding gedaan bij het college. Naar aanleiding hiervan heeft het college onderzoek gedaan naar de situatie van appellante.
1.3.1.
In het (ongedateerde) ondersteuningsplan is vermeld dat het appellante niet lukt om zelf actief deel te nemen aan de maatschappij. Zij kan zichzelf niet motiveren om zelfstandig iets te ondernemen en zij zit vaak met depressieve gevoelens thuis. Hierdoor ondervindt appellante problemen bij de participatie. Appellante heeft daarom een passende vorm van dagbesteding nodig waarbij zij onder de mensen is, afleiding heeft en mee kan doen met activiteiten, rekening houdend met de culturele achtergrond van appellante.
1.3.2.
Vervolgens heeft het college een medisch advies ingewonnen bij JPH Consult. In het medisch advies van 19 mei 2020 van JPH Consult heeft de medisch adviseur aangegeven dat appellante is aangewezen op zes dagdelen dagbesteding per week. De dagbesteding dient te passen bij de beperkingen van appellante. Van belang is dat er een voldoende interessant aanbod van activiteiten is met voldoende mogelijkheden voor appellante om echt contact te maken met andere deelnemers met een vergelijkbare culturele achtergrond. Het is belangrijk dat appellante haar verhaal kwijt kan, zich gehoord en begrepen voelt en dat zij hierbij zo nodig passend wordt ondersteund en begeleid. In reactie op aanvullende vragen van het college heeft de medisch adviseur op 9 juni 2020 geantwoord dat de medische en psychiatrische problematiek van appellante niet noodzaakt tot de inzet van personeel dat specifiek medisch of psychiatrisch is geschoold. Wel is het nodig dat de begeleiding beschikt over ruime empathische vermogens, dat voldoende aandacht wordt geschonken aan appellante en dat wordt aangesloten bij de belevingswereld van appellante. Omdat appellante geen Nederlands spreekt, moet de begeleiding met haar kunnen communiceren in haar moedertaal of in een andere taal die appellante spreekt.
1.4.
Bij besluit van 9 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 september 2020 (bestreden besluit), heeft het college onder verwijzing naar het ondersteuningsplan, het medisch advies van 19 mei 2020 en de aanvullende reactie van 9 juni 2020 zich op het standpunt gesteld dat dagbesteding voor appellante noodzakelijk is voor zes dagdelen per week. Appellante kan voor twee dagdelen per week gebruik maken van een algemene voorziening voor dagbesteding, namelijk het Huiskamerproject van [naam 2]. Zij kan hier activiteiten ondernemen, mensen ontmoeten uit haar eigen cultuur die haar taal spreken en gezamenlijk lunchen. Voor de overige vier dagdelen heeft het college een maatwerkvoorziening maatschappelijke deelname volwassenen niveau 1 in natura aan appellante verstrekt. Deze dagbesteding wordt (in onderaanneming) verleend door Brunnera. De ingangsdatum van deze maatwerkvoorziening heeft het college gesteld op 31 oktober 2019. Het college heeft verder vastgesteld dat appellante hulp nodig heeft bij de financiën en de verwerking van de post. Uit het onderzoek is gebleken dat de zoon van appellante haar hierbij hulp en ondersteuning biedt, zodat hiervoor geen maatwerkvoorziening hoeft te worden verstrekt.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in de (medische) adviezen en de besluitvorming voldoende inzichtelijk is toegelicht waarom het Huiskamerproject als algemene voorziening een passende oplossing is voor appellante. Wat appellante over het Huiskamerproject heeft aangevoerd is onvoldoende concreet en niet onderbouwd om hieraan andere gevolgen te verbinden. Appellante heeft verder niet weersproken dat haar zoon begeleiding biedt bij de financiën en de post, zodat het college geen maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding heeft hoeven verstrekken. Tot slot heeft het college bij de verstrekte maatwerkvoorziening voor vier dagdelen dagbesteding in natura van Brunnera niet uit hoeven gaan van een eerdere ingangsdatum dan 31 oktober 2019.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellante heeft aangevoerd dat het onderzoek van het college onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de algemene voorziening voor dagbesteding van het Huiskamerproject geen passende oplossing biedt voor de door appellante ondervonden problemen. Het college heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat appellante van Armeense komaf is en dat bij het Huiskamerproject veel bezoekers komen met een andere achtergrond dan appellante. Ook heeft het college onvoldoende acht geslagen op het feit dat appellante geen Nederlands spreekt en dat zij de taal niet verstaat van de andere bezoekers van het Huiskamerproject. Verder is appellante aangewezen op dagbesteding die wordt geboden door geschoold personeel. Hiervan is geen sprake bij het Huiskamerproject. Appellante heeft verder aangevoerd dat het college ten onrechte geen maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel aan appellante heeft verstrekt voor de financiën en het bijhouden van de post. De zoon van appellante wil haar niet meer helpen bij deze taken. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat het college de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening voor dagbesteding van Brunnera op 1 juli 2019 had moeten stellen.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Algemene voorziening voor dagbesteding van het Huiskamerproject
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door het college zorgvuldig is geweest. In het ondersteuningsplan is gemotiveerd uiteengezet dat appellante is aangewezen op dagbesteding. Met betrekking tot de vraag of de dagbesteding aan specifieke voorwaarden moet voldoen voor de situatie van appellante heeft het college een medisch advies van JPH ingewonnen. In het medisch advies van 19 mei 2020 en de aanvullende reactie van 9 juni 2020 heeft de medisch adviseur gemotiveerd uiteengezet aan welke randvoorwaarden en kaders de dagbesteding dient te voldoen zodat appellante hieraan kan deelnemen. Hierbij heeft de medisch adviseur ook aandacht geschonken aan het taalaspect. Ook heeft de medisch adviseur afdoende gemotiveerd dat appellante niet is aangewezen op specifiek geschoolde zorgverleners. De wijkcoaches die het onderzoek verrichten hebben vervolgens navraag gedaan bij de ouderenadviseur van het Huiskamerproject of binnen het Huiskamerproject een omgeving kan worden geboden zoals door de medisch adviseur is genoemd. De ouderenadviseur van het Huiskamerproject heeft aan de wijkcoaches bevestigd dat dit het geval is. Appellante heeft geen (medische) informatie overgelegd op grond waarvan twijfel zou kunnen ontstaan over de juistheid van de in het medisch advies en het ondersteuningsplan getrokken conclusies. Het college heeft zijn standpunt dat de algemene voorziening voor dagbesteding van het Huiskamerproject gedurende twee dagdelen per week passend is voor appellante dan ook kunnen baseren op het ondersteuningsplan en de conclusies van de medisch adviseur. De hierover aangevoerde grond slaagt niet.
Afwijzing maatwerkvoorziening individuele begeleiding voor financiën en post
4.2.
Niet in geschil is dat appellante is aangewezen op hulp bij de financiën en de verwerking van de post. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat de zoon in de te beoordelen periode deze taken niet meer uitvoerde voor appellante. Appellante heeft tijdens het onderzoek juist aangegeven dat haar zoon haar helpt bij de financiën en de post. Het college heeft dan ook terecht aangenomen dat het sociaal netwerk van appellante in de behoefte aan ondersteuning hierbij voorziet en dat hiervoor geen maatwerkvoorziening hoeft te worden verstrekt. Dat de situatie later is gewijzigd en de zoon deze hulp niet meer wil bieden aan appellante, maakt niet dat het college zich in de periode in geding niet op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Ingangsdatum maatwerkvoorziening dagbesteding Brunnera
4.3.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening voor vier dagdelen dagbesteding van Brunnera op 1 juli 2019 had moeten worden gesteld. Dit omdat er volgens appellante een gat zit tussen de beëindiging van de eerdere maatwerkvoorziening voor dagbesteding van Brunnera per 1 juli 2019 en de start van de huidige maatwerkvoorziening voor dagbesteding van Brunnera per 31 oktober 2019.
4.4.
Deze grond slaagt niet. Het college heeft toegelicht dat vanwege de lange duur van het onderzoek ervoor is gekozen om de maatwerkvoorziening voor dagbesteding met terugwerkende kracht in te laten gaan op de datum van de melding op 31 oktober 2019. Dat er als gevolg van de eerdere beëindiging van de dagbesteding van Brunnera een periode is waarin geen maatwerkvoorziening voor dagbesteding is verstrekt, maakt niet dat het college in dit geval niet van deze ingangsdatum mocht uitgaan.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum