In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2024, gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 16 november 2016 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft vastgesteld dat appellanten bijschrijvingen op hun bankrekening hebben ontvangen die als middelen moeten worden aangemerkt. Daarnaast heeft het college geconcludeerd dat appellanten op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht, die zij niet hebben gemeld, waardoor zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Appellanten betwisten deze conclusies en stellen dat de bijschrijvingen sponsorgelden voor de hobby van hun zoon zijn en dat er geen sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden.
De Raad heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het college in stand gelaten. De Raad oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bijschrijvingen geen middelen zijn en dat de werkzaamheden die zij hebben verricht, op geld waardeerbaar zijn. De Raad bevestigt dat de bijschrijvingen op de bankrekening van appellanten als middelen moeten worden aangemerkt en dat de appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze niet te melden.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijft. Appellanten krijgen geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.