ECLI:NL:CRVB:2024:2433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
23/2301 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand met betrekking tot bijschrijvingen en op geld waardeerbare werkzaamheden

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2024, gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 16 november 2016 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft vastgesteld dat appellanten bijschrijvingen op hun bankrekening hebben ontvangen die als middelen moeten worden aangemerkt. Daarnaast heeft het college geconcludeerd dat appellanten op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht, die zij niet hebben gemeld, waardoor zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Appellanten betwisten deze conclusies en stellen dat de bijschrijvingen sponsorgelden voor de hobby van hun zoon zijn en dat er geen sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden.

De Raad heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het college in stand gelaten. De Raad oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bijschrijvingen geen middelen zijn en dat de werkzaamheden die zij hebben verricht, op geld waardeerbaar zijn. De Raad bevestigt dat de bijschrijvingen op de bankrekening van appellanten als middelen moeten worden aangemerkt en dat de appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze niet te melden.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijft. Appellanten krijgen geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/2301 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2023, 22/3883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 3 december 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een herziening, intrekking en terugvordering van bijstand. Volgens het college hebben appellanten bijschrijvingen ontvangen op hun bankrekening die als middelen moeten worden aangemerkt. Daarnaast heeft appellant volgens het college op geld waardeerbare werkzaamheden verricht. Door hiervan geen melding te maken bij het college hebben zij de inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellanten zijn het hier niet mee eens. Volgens hen waren de bijschrijvingen sponsorgelden voor de hobby van hun zoon. Van op geld waardeerbare werkzaamheden was volgens hen geen sprake. Appellant heeft voorbereidingen getroffen voor het opstarten van zijn eigen onderneming, waarvoor hij geen inkomsten ontving. De Raad volgt appellanten hierin niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 september 2024. Voor appellanten is verschenen mr. Cools. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.C.J.P. Melsen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand naar de norm voor gehuwden sinds 16 november 2016, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op [datum] 2021 waarin onder meer is vermeld dat appellant vijf dagen per week werkt, heeft het Team Toezicht Sociaal Domein van de gemeente Tilburg (Team Toezicht) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Het Team Toezicht heeft onder meer dossieronderzoek gedaan, in de periode van 20 oktober 2021 tot en met 26 januari 2022 waarnemingen verricht en op 26 januari 2022 een gesprek met appellanten gevoerd. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 15 februari 2022.
1.3.
In een brief van 27 januari 2022 heeft het college appellanten bericht dat het college heeft geconcludeerd dat sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden en dat appellant bij het gesprek heeft verklaard dat hij sponsorgelden heeft ontvangen. Het college heeft appellanten verzocht om bewijsstukken over te leggen van onder meer werkdagen, werktijden, locatie, werkzaamheden en eventuele inkomsten per dag vanaf 3 november 2021. Daarnaast heeft het college gevraagd om een overzicht van inkomsten uit sponsoring vanaf 1 mei 2021. Appellanten hebben hier niet op gereageerd.
1.4.
Met een besluit van 7 februari 2022 heeft het college het recht op bijstand van appellanten met ingang van 5 februari 2022 opgeschort en appellanten een hersteltermijn gegeven om de gevraagde gegevens alsnog in te leveren. Op 11 februari 2022 hebben appellanten verscheidene stukken overgelegd, waaronder een verklaring van X over door hem betaald sponsorgeld.
1.5.
Met een besluit van 9 maart 2022 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 7 juli 2022 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand herzien over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 oktober 2021. De reden hiervoor is dat appellanten inkomsten hebben gehad uit bijschrijvingen van X op hun bankrekening die op de bijstand ingehouden hadden moeten worden. Ook heeft het college het recht op bijstand ingetrokken per 3 november 2021 op grond van artikel 54, derde lid van de PW. De reden hiervoor is dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden omdat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld, omdat appellanten niet hebben gereageerd op het verzoek om informatie over hun inkomsten te verstrekken. Daarnaast heeft het college de bijstand en de periodieke bijzondere bijstand van appellanten ingetrokken met ingang van 5 februari 2022 op grond van artikel 54, vierde lid van de PW, omdat appellanten niet de benodigde informatie hebben verstrekt.
1.6.
Met een besluit van 21 maart 2022 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft het college de volgende kosten van bijstand teruggevorderd:
- over de periode van 1 januari 2022 tot en met 4 februari 2022 tot een bedrag van € 1.639,26 netto;
- over de periode van 3 november 2021 tot en met 4 februari 2022 tot een bedrag van € 748,70 netto;
- over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021 tot een bedrag van € 4.250,70 bruto.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellanten hebben geen gronden aangevoerd tegen de intrekking na opschorting vanaf 5 februari 2022. De te beoordelen periode loopt voor wat betreft de intrekking en terugvordering van 3 november 2021 tot 5 februari 2022 en voor wat betreft de herziening en terugvordering van 1 oktober 2021 tot en met 31 oktober 2021.
Herziening en terugvordering: bijschrijving
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de sponsorgelden voor de hobby van hun zoon hadden kunnen worden aangewend voor levensonderhoud. Sponsorgelden zijn juist niet bedoeld voor dergelijke doeleinden. De uitgaven voor de hobby van hun zoon zijn hoger dan de sponsorgelden, daarom is er geen sprake van middelen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.3.
Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben is sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW als zij door de betrokkene kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.4.
Op 8 oktober 2021 zijn op de bankrekening van appellanten twee bedragen van € 587,50 en € 170,- bijgeschreven, afkomstig van X. De Raad volgt het college in zijn standpunt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het in dit geval om sponsorgelden voor hun zoon ging. Bij de twee overschrijvingen is als omschrijving enkel: “ [naam] ” en “ [naam zoon] ” vermeld, waarbij wordt opgemerkt dat de voornaam van appellant [naam] is en van zijn zoon [naam zoon] . Uit de afschriften blijkt ook niet dat de bedragen ten behoeve van de hobby van hun zoon zijn besteed. Appellanten hebben ter onderbouwing enkel een ongedateerde verklaring van X overgelegd waarin is vermeld dat de bedragen die in oktober (en ook in november) door hem zijn overgemaakt sponsoring betreffen. Deze verklaring is in het licht van het voorgaande onvoldoende. Hierbij heeft het college terecht betrokken dat X degene is van wie de loods was waarvan niet in geschil is dat appellant daar werkzaamheden heeft verricht. Verder hebben appellanten over deze bedragen kunnen beschikken, nu de bedragen op hun rekening zijn bijgeschreven. Het college heeft de twee bijschrijvingen in oktober 2021 daarom terecht als middelen beschouwd. Omdat appellanten meerdere keren bedragen hebben ontvangen van X en zij deze bedragen konden inzetten voor de voorziening in hun levensonderhoud, heeft het college de bijschrijvingen terecht als inkomen aangemerkt. Dit betekent dat appellanten de bijschrijvingen hadden moeten melden. Door dat niet te doen hebben zij de inlichtingenverplichting geschonden.
Intrekking en terugvordering: op geld waardeerbare werkzaamheden
4.5.
Appellanten voeren aan dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, omdat geen sprake is geweest van op geld waardeerbare werkzaamheden. Appellant had de ambitie om een eigen onderneming te starten en moest hiervoor voorbereidingen treffen. Hij mocht gebruik maken van de loods van X. Er zijn geen inkomsten vergaard met het treffen van deze voorbereidingen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.6.
Het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden kan voor het recht op bijstand van belang zijn. Dit hangt niet af van de bedoeling waarmee die werkzaamheden worden verricht. Het maakt ook niet uit of uit die werkzaamheden inkomsten worden genoten. Voor het recht op bijstand moet namelijk niet alleen rekening worden gehouden met het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook met het inkomen waarover de betrokkene redelijkerwijs kan beschikken. Dit volgt uit artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW. Het gaat om werkzaamheden waar gewoonlijk een beloning tegenover staat of waarvoor de betrokkene redelijkerwijs een beloning kan bedingen. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.7.
Het is vaste rechtspraak dat ook de werkzaamheden in het kader van de voorbereiding van een onderneming op geld waardeerbare activiteiten inhouden, die bij de vaststelling van het recht op bijstand moeten worden betrokken, ook al leveren die op dat moment (nog) geen inkomsten op. [3] Omdat het om activiteiten gaat die relevant zijn voor het recht op bijstand en appellanten het college hiervan niet op de hoogte hebben gesteld, kan hieruit worden afgeleid dat sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N.B. Yalcinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) N.B. Yalcinkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
2.Zie de uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646.
3.Zie de uitspraak van 12 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3541.