ECLI:NL:CRVB:2024:2403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
24/414 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens behoud van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren in 1997, had diabetes type 1 en had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2019 en opnieuw in 2022 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen had en weigerde de uitkering. Appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat hij geen arbeidsvermogen meer had. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 november 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.B.B. Beelaard, en het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. I.M. Veringmeier. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was en dat appellant niet binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/414 WAJONG
Datum uitspraak: 13 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2024, 22/6947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat hij ten gevolge daarvan niet over arbeidsvermogen beschikt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 november 2024. Appellant is met zijn moeder verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 12 juli 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant diabetes type 1 heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 29 oktober 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Op 21 september 2021 heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft appellant op 17 januari 2022 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts.
1.3.
Met een besluit van 17 januari 2022 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een Wajonguitkering toe te kennen en het Uwv heeft daarbij toegelicht dat het besluit van 29 oktober 2019 wordt gehandhaafd.
1.4.
Bij besluit van 21 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van 16 oktober 2019 en 17 januari 2022 heeft de rechtbank afgeleid dat de medische gegevens die verkregen zijn bij het afnemen van de anamnese en het dagverhaal in 2019 en 2022 nagenoeg gelijk zijn. Appellant had zowel in 2019 als in 2022 moeite met de regulering van de DM. Zowel in 2019 als in 2022 was sprake van nachtelijke hypo’s en regelmatig hoge bloedsuikers overdag waardoor er klachten van moeheid waren. Hiermee is in 2019 bij het vaststellen van beperkingen rekening gehouden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk heeft onderbouwd dat geen sprake is van een toename van beperkingen waardoor moet worden uitgegaan van het ontbreken van arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk uiteengezet dat appellant niet voldoet aan de criteria van de Wajong. De door appellant ingebrachte informatie van LUMC leidt niet tot een ander oordeel, omdat de hierin vermelde gegevens over DM bekend waren bij de verzekeringsartsen en hier rekening mee is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. Ook de door ISD Bollenstreek, op basis van het rapport van GGD Hollands Midden van 25 april 2023, aan appellant verleende tijdelijke vrijstelling van arbeidsverplichtingen leidt niet tot een ander oordeel omdat dit niet ziet op de situatie van appellant in de periode van vijf jaar na zijn achttiende verjaardag.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is en als gevolg hiervan niet over arbeidsvermogen beschikt. Appellant heeft toegelicht dat zijn aanvraag uitsluitend moet worden beschouwd als een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. De intensiteit en gevolgen van zijn ziekte zijn substantieel toegenomen. De vermoeidheid is toegenomen en appellant heeft meer moeite met uit bed komen. Ook is de stressgevoeligheid toegenomen en in het bijzonder de angst voor orgaanschade. Appellant beschikt niet over basale werknemersvaardigheden omdat hij afspraken niet kan nakomen, nu hij door zijn vermoeidheidsklachten niet op tijd kan komen. Ten onrechte is er geen arbeidsdeskundige betrokken geweest.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Ter zitting hebben partijen desgevraagd bevestigd dat uitsluitend in geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zodat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
4.2.
De Raad is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat appellant binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag jonggehandicapte is geworden omdat hij zijn arbeidsvermogen heeft verloren als gevolg van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat uit de beschikbare medische informatie, de anamnestische gegevens en het dagverhaal niet blijkt dat sprake is van een toename van de beperkingen. De verzekeringsartsen hebben toegelicht dat er in 2021 weinig tot geen verschil is ten opzichte van de beoordeling in 2019. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat uit de anamnese blijkt dat sprake is van toegenomen beperkingen. De anamnese is geen objectieve vaststelling en bovendien wordt zowel in 2019 als in 2021 in de anamnese gesproken over hypo’s ‘s nachts en vermoeidheid bij opstaan. Verder volgt uit de medische informatie van de internist van 23 november 2021 dat de suiker slecht is gereguleerd, maar dat dit voorheen nog slechter was. Ook hierin wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
4.3.
Onder 4.2 is geoordeeld dat het Uwv terecht geen toename van medische beperkingen heeft aangenomen, die aanleiding geeft de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant beperkter in te schatten dan bij de beoordeling in 2019. Gelet hierop mocht het Uwv een arbeidskundige beoordeling achterwege laten en behoeft de grond inzake arbeidskundig onderzoek daarom geen bespreking.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het Uwv met juistheid heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant niet binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong kan worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) C.M. Snellenberg

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1 van de Wajong
1. Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
[…]