ECLI:NL:CRVB:2024:239
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-pensioen met terugwerkende kracht na scheiding
In deze zaak gaat het om de herziening van het gehuwdenpensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) met terugwerkende kracht tot december 2016, na de scheiding van appellant in november 2016. Appellant ontving vanaf juli 2008 een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde, inclusief een partnertoeslag. Na zijn scheiding meldde hij dit pas in december 2019, wat leidde tot een herziening van zijn pensioen door de Svb. De Svb besloot het pensioen te herzien naar de norm van een alleenstaande en beëindigde de partnertoeslag, met terugwerkende kracht tot december 2016. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat appellant zijn scheiding niet tijdig had gemeld. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had herzien. De Raad stelde vast dat appellant verplicht was om wijzigingen in zijn leefsituatie, zoals een scheiding, tijdig te melden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van herziening met terugwerkende kracht af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt de verplichting van uitkeringsgerechtigden om relevante wijzigingen in hun situatie tijdig te melden aan de Svb.