ECLI:NL:CRVB:2024:239

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/2511 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen met terugwerkende kracht na scheiding

In deze zaak gaat het om de herziening van het gehuwdenpensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) met terugwerkende kracht tot december 2016, na de scheiding van appellant in november 2016. Appellant ontving vanaf juli 2008 een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde, inclusief een partnertoeslag. Na zijn scheiding meldde hij dit pas in december 2019, wat leidde tot een herziening van zijn pensioen door de Svb. De Svb besloot het pensioen te herzien naar de norm van een alleenstaande en beëindigde de partnertoeslag, met terugwerkende kracht tot december 2016. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat appellant zijn scheiding niet tijdig had gemeld. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had herzien. De Raad stelde vast dat appellant verplicht was om wijzigingen in zijn leefsituatie, zoals een scheiding, tijdig te melden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van herziening met terugwerkende kracht af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt de verplichting van uitkeringsgerechtigden om relevante wijzigingen in hun situatie tijdig te melden aan de Svb.

Uitspraak

22/2511 AOW
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2022, 20/4999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. van der Steen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellant is daarna vertegenwoordigd door mr. I. L’Ghdas, advocaat.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2023. Voor appellant is verschenen mr. J. M. Buchel, advocaat, namens mr. L’Ghdas. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Diamant.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De zaak gaat erom of de Svb terecht het gehuwdenpensioen met een partnertoeslag van appellant met terugwerkende kracht tot december 2016 heeft herzien, omdat appellant in november 2016 is gescheiden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb gehouden was het pensioen van appellant te herzien en dat er geen dringende redenen waren om van de herziening met terugwerkende kracht af te zien.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving vanaf juli 2008 een pensioen naar de norm van een gehuwde op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen). Vanaf juni 2011 kreeg appellant een toeslag, omdat zijn echtgenote, woonachtig in Marokko , nog niet de pensioengerechtigde leeftijd had. Op 19 december 2019 heeft appellant op een door Svb toegezonden formulier ‘bewijs van leven’ vermeld dat hij op [datum] 2016 van [echtgenoot 1] is gescheiden. De Svb heeft daarop met appellant contact opgenomen, waaruit blijkt dat appellant ook gescheiden is van zijn andere vrouw, [echtgenoot 2] .
1.2.
De Svb heeft met een besluit van 17 februari 2020 het AOW-pensioen van appellant herzien naar de norm van een alleenstaande en de partnertoeslag beëindigd, met ingang van december 2016. Op diezelfde datum heeft de Svb per brief aangekondigd het teveel ontvangen bedrag over de periode december 2016 tot en met oktober 2019 terug te zullen gaan vorderen, en appellant daarnaast een boete op te leggen omdat hij de veranderingen in zijn burgerlijke staat te laat heeft doorgegeven.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 17 februari 2020 (herziening AOW) en de brief van 17 februari 2020 (aankondiging terugvordering en oplegging boete) bezwaar gemaakt. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de Svb van herziening met terugwerkende kracht zou moeten afzien, omdat hij tijdig heeft geprobeerd zijn echtscheidingsakte in te laten schrijven bij de gemeente, wat niet is gelukt omdat er een stempel op het document ontbrak. De gemeente zou contact met hem opnemen met betrekking tot de vervolgstappen, maar dat heeft nooit plaatsgevonden. In die omstandigheden kan appellant niets worden verweten. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat hij als gevolg van de herziening en terugvordering in ernstige financiële problemen zou raken.
1.4.
De Svb heeft met een besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellant gericht tegen de herziening ongegrond verklaard. De Svb heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant verplicht was zijn scheiding bij de Svb te melden, los van zijn poging de echtscheidingsakte in te laten schrijven in de basisregistratie personen bij de gemeente. Appellant is meermalen op die informatieplicht gewezen en hij had kunnen weten dat hij teveel AOW-pensioen kreeg omdat hij een gehuwdenpensioen met toeslag ontving, terwijl hij ondertussen was gescheiden. In die omstandigheden heeft de Svb overeenkomstig zijn beleid neergelegd in SB1078 geconcludeerd dat er geen dringende redenen zijn om van herziening af te zien. Voor zover appellant bezwaar heeft gemaakt tegen de aankondiging terugvordering en oplegging boete is dat bezwaar door de Svb niet-ontvankelijk verklaard omdat de aankondiging geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is.
1.5.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen de herziening, beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat indien de Svb ten onrechte een te hoog bedrag aan AOW-pensioen heeft uitgekeerd, de Svb wettelijk gehouden is dit met terugwerkende kracht te herzien. Dit is enkel anders als er dringende redenen zijn om van herziening af te zien. De Svb ziet op basis van zijn beleid, neergelegd in SB1078, van herziening met terugwerkende kracht af als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. Van zo een situatie was volgens de rechtbank geen sprake. Appellant was verplicht binnen vier weken wijzigingen in zijn leefsituatie aan de Svb te melden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de uitkering. Dat heeft hij nagelaten. Van deze inlichtingenplicht kon appellant op de hoogte zijn, nu met de toekenningsbesluiten van het AOW-pensioen een informatieblad is meegezonden. Het feit dat dat appellant wel melding van de scheiding bij de gemeente heeft geprobeerd te maken, maakt het voorgaande niet anders nu het aan appellant was om de Svb op de hoogte te stellen. Voor het overige zijn er, zo overwoog de rechtbank, geen andere dringende redenen die aan herziening in de weg staan. Het feit dat appellant het financieel krap heeft, kan in aanmerking worden genomen als de Svb daadwerkelijk overgaat tot terugvordering en invordering van het door appellant te veel ontvangen pensioen.
Het standpunt van appellant
3.1
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit van de Svb, waarmee het ouderdomspensioen van appellant naar de norm van alleenstaande is herzien en de toeslag is beëindigd met ingang van december 2016, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij ook in bezwaar en beroep aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Ter zitting is namens appellant benadrukt dat er geen sprake is geweest van kwade opzet. Dit leidt echter niet tot een andere conclusie. Voor zover er al vanuit moet worden gegaan dat de door appellant overgelegde afspraakbevestigingen met de gemeente zagen op de inschrijving van de echtscheidingsakte, staat vast dat de inschrijving van die akte toen niet heeft plaatsgevonden. Het had appellant dan ook duidelijk moeten zijn dat hij zijn scheiding bij de Svb had moeten melden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van de Svb om het ouderdomspensioen van appellant naar de norm van alleenstaande te herzien en de toeslag te beëindigen met ingang van december 2016 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van R. R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) R.R. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 49 AOW
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 17a AOW
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Beleidsregel SB1078 van de Svb: Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (in de versie geldig van 1 november 2017 tot en met 26 mei 2021)
De SVB kan geheel of gedeeltelijk afzien van herziening of intrekking indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 17a, tweede lid AOW, artikel 34, tweede lid Anw, artikel 14a, tweede lid AKW, artikel 16, tweede lid OBR en artikel 6c, derde lid Remigratiewet). (…)
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dringende redenen spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol, zoals het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De SVB hanteert in dit verband de volgende beleidsregels.
De SVB gaat niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval herziet de SVB de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht.