ECLI:NL:CRVB:2024:2388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 3 augustus 2021, die is vastgesteld op 63,57%. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 april 2024 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door een arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft op 4 juli 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw is vastgesteld op 63,57%. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling voldoende gemotiveerd is. De Raad heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 augustus 2021 terecht is vastgesteld op 63,57%. De uitspraak is gedaan op 13 december 2024.