ECLI:NL:CRVB:2024:2388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/2298 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 3 augustus 2021, die is vastgesteld op 63,57%. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 april 2024 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door een arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft op 4 juli 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw is vastgesteld op 63,57%. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling voldoende gemotiveerd is. De Raad heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 augustus 2021 terecht is vastgesteld op 63,57%. De uitspraak is gedaan op 13 december 2024.

Uitspraak

23/2298 WIA, 24/2493 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2023, 22/4123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 3 augustus 2021 heeft vastgesteld op 63,57%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Özer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Het Uwv heeft op 4 juli 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een tweede zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet opnieuw behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker (CNC-draaier) voor 40,96 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 23 maart 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 55,22%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 23 december 2021 een WGAvervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%.
1.2.
Op 9 september 2021 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheid per 3 augustus 2021 is verslechterd. In verband hiermee heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2022. De arts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding onveranderd is gebleven in vergelijking met de eindewachttijdbeoordeling. Bij besluit van 10 maart 2022 heeft het Uwv bepaald dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet is veranderd en dat WGA-vervolguitkering ongewijzigd blijft.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 maart 2022. In verband met het bezwaar van appellant heeft onderzoek plaatsgevonden door een arbeidsdeskundige, een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld en dat de beperkingen van appellant op 10 maart 2022 correct zijn weergegeven in de FML van 9 maart 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de bezwaargronden gerapporteerd dat appellant in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. Bij besluit van 21 juli 2022 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 maart 2022 gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55,22%. Het Uwv heeft de kosten van het bezwaar vergoed.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Hangende beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van de beroepsgronden, de FML op 28 oktober 2022 gewijzigd door de beperking voor duwen en trekken aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de aangepaste FML de functie van medewerker conventionele assemblage laten vallen. Bij besluit van 9 november 2022 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bestreden besluit 1 gewijzigd voor wat betreft het arbeidsongeschiktheidspercentage en dat vastgesteld op 58,05%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten en het Uwv opgedragen het door appellant in beroep betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het medisch oordeel dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank acht de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 oktober 2022 met betrekking tot de gestelde slaapproblemen aangegeven dat er sinds de KNO-operatie geen slaapapneu meer is, zodat beperkingen op dat vlak ook niet aan de orde zijn. Wat betreft de psychische klachten is erop gewezen dat in de FML al beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en het sociaal functioneren. Ten aanzien van het punt duwen en trekken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het beroep aanleiding gezien de belastbaarheid van appellant in de FML te wijzigen van 15 kgf naar 10 kgf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het door appellant geconstateerde verschil tussen de FML van 14 februari 2020 en de FML van 28 oktober 2022 voldoende verklaard. Ten aanzien van de door appellant genoemde punten waarvan hij stelt dat hij minder belastbaar is en aanvullende beperkingen gesteld zouden moeten worden, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 oktober 2022 voldoende gemotiveerd een reactie gegeven waaruit volgt dat het niet nodig is de FML te wijzigen. In wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het arbeidskundig oordeel dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank heeft overwogen dat de overschrijding ten aanzien van het punt duwen en trekken in de functie wikkelaar (monteur) (SBC-code 267053) geen probleem is, omdat op de werkplek een duwhulpmiddel aanwezig is. Voor het overige heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 9 november 2022 toegelicht dat de belastbaarheid in de functie niet wordt overschreden. De stelling van appellant dat de belastbaarheid op het gebied van duwen en trekken wordt overschreden in de functie assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) wordt evenmin gevolgd. Uit het resultaat functiebeoordeling blijkt dat de belasting binnen de mogelijkheden van appellant valt. Dat de functie administratief medewerker (document scannen) (SBCcode 315133) niet geschikt is vanwege de beperkte beheersing van de Nederlandse taal door appellant treft naar het oordeel van de rechtbank ook geen doel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 november 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat de functie weliswaar enige kennis van de Nederlandse taal vergt maar dat dit voor appellant geen probleem moet zijn, omdat het om eenvoudige Nederlandse woorden/zinnen gaat. Bovendien blijkt uit het dossier dat appellant de inburgeringscursus en de Nederlands cursus NT2niveau 3 heeft gevolgd. Daarnaast heeft appellant meerdere jaren gewerkt in functies waarin ook moet worden gelezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk gemaakt aan dat er ook overigens geen overschrijding plaatsvindt.
Hoger beroep
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat een overschrijding plaatsvindt ten aanzien van het punt duwen en trekken in de functie wikkelaar (monteur) (SBC-code 267053). Appellant heeft aangevoerd dat de aanwezigheid van een duwhulpmiddel niet blijkt uit de functieomschrijving, de resultaat functiebeoordeling, functiebelastingen en selectiegegevens. Bovendien is duwen anders dan trekken. Als een duwhulpmiddel aanwezig is, dan is nog de vraag of hiermee ook 15 kg getrokken kan worden. Appellant heeft erop gewezen dat hij op 9 september 2021 aan het Uwv heeft doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie per 3 augustus 2021 is gewijzigd. De arbeidsdeskundige heeft ten onrechte 19 januari 2022 aangehouden als selectiedatum voor het functiebestand. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat onderzocht dient te worden welke functies op 3 augustus 2021 of 9 september 2021 geselecteerd kunnen worden en tot welke mate van arbeidsongeschiktheid dit leidt.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep, onder intrekking van bestreden besluit 2, een gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 juli 2024 (bestreden besluit 3) genomen, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 63,57%. Het Uwv heeft de Raad verzocht bestreden besluit 3 te betrekken in het hoger beroep van appellant en het beroep tegen dit besluit ongegrond te verklaren. Aan het bestreden besluit 3 liggen een FML van 4 juni 2024 en een rapport van 4 juni 2024 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 4 juni 2024 een nieuwe FML opgesteld gelijk aan die van 28 oktober 2022, maar met een ingangsdatum van 3 augustus 2021. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij het raadplegen van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem vastgesteld dat de functie van monteur met SBCcode 267053 niet actueel is per het beoordelingsmoment 3 augustus 2021. Deze functie kan dan ook niet meer ten grondslag liggen aan de theoretische schatting. Wel is het mogelijk gebleken om binnen de SBC-code 267053 een andere passende functie te duiden.
3.3.
Appellant kan zich niet vinden in bestreden besluit 3 en heeft zijn gronden gehandhaafd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 6:19 en artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het hoger beroep mede betrekking op bestreden besluit 3. Nu bij dit besluit bestreden besluit 2 niet is gehandhaafd, komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking, dient het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond te worden verklaard en zal dit besluit worden vernietigd.
4.2.
Nu het nieuwe besluit niet geheel tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant, dient het nieuwe besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Awb in de procedure betrokken te worden en wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 3.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van appellant. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant op dat punt afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 3 wordt eveneens onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 63,57% ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 augustus 2021 terecht heeft vastgesteld op 63,57%, zodat het beroep tegen bestreden besluit 3 niet slaagt.
5.2.
Uit 4.1 volgt dat in verband met de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Het Uwv heeft de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken al vergoed. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank bepalingen opgenomen over vergoeding van door appellant gemaakte proceskosten in beroep en door hem betaald griffierecht. De kosten in hoger beroep worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 november 2022 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 juli 2024 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.187,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.D.F. de Moor