ECLI:NL:CRVB:2024:2386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
24/1412 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld op 27 november 2019. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was beoordeeld door artsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 52,66% per 24 november 2021 en 58,45% per 15 maart 2023. Het Uwv had vervolgens een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na bezwaar van appellant werd het arbeidsongeschiktheidspercentage herzien naar 57,09% per 24 november 2021 en 69,48% per 15 maart 2023.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 november 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.E.E. Vollebregt, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Martens. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, overwogen. Appellant had gezondheidsklachten, waaronder rug- en gewrichtsproblemen, en stelde dat hij door deze klachten niet meer in staat was om te werken.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de toekenning van de WIA-uitkering met de vastgestelde percentages van arbeidsongeschiktheid. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1412 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2024, 23/6069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 december 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.E. Vollebregt, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Vollebregt heeft de hoger beroepsgronden ingediend. Het Uwv heeft een nader verweerschrift ingediend.
Mr. Vollebregt heeft een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd onder verwijzing naar het rapport van 6 november 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vollebregt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Martens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als reefer controleur voor 38,62 uur per week. Op 27 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2023, geldend vanaf 21 november 2021,en in een FML van 14 maart 2023, geldend vanaf 10 maart 2023. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 52,66% per 24 november 2021 en 58,45% per 15 maart 2023. Het Uwv heeft bij besluit van 23 maart 2023 aan appellant met ingang van 24 november 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,66%. Bij besluit van 23 maart 2023 heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant vastgesteld op 58,45% per 15 maart 2023.
1.2.
Bij besluit van 4 augustus 2023 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het door appellant tegen beide besluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage zowel per 24 november 2021 als per 15 maart 2023 vastgesteld op 57,09%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Bij besluit van 2 januari 2024 (bestreden besluit II) heeft het Uwv een gewijzigd besluit op bezwaar genomen in die zin dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant per 24 november 2021 onveranderd is vastgesteld op 57,09% en het arbeidsongeschiktheidspercentage per 15 maart 2023 is vastgesteld op 69,48%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op zowel 24 november 2021 als 15 maart 2023 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 3 augustus 2023 en 19 december 2023 de knelpunten beoordeeld en begrijpelijk toegelicht waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat geen sprake is van functies die na de datum in geding zijn geactualiseerd. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Tot slot heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant heeft het Uwv zijn beperkingen onderschat. Hij heeft na een arbeidzaam leven in een zwaar beroep en na een bedrijfsongeval te kampen met een versleten lichaam en aandoeningen in het bewegingsapparaat (rug, arm, been), waardoor hij feitelijk niks meer kan. Daarnaast is sprake van wondroosklachten, vermoeidheidsklachten na een Covid-19 besmetting en depressieve klachten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 57,09% per 24 november 2021 en 69,48% per 15 maart 2023 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 november 2024 gereageerd op de hoger beroepsgronden en op de door appellant in geding gebrachte brief van 31 oktober 2024 van zijn regie- en medebehandelaar bij GGZ de Waard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend toegelicht dat er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Verzekeringsarts J.R. Kim heeft appellant op 21 juli 2021 fysiek op het spreekuur gezien. Appellant heeft geen psychische klachten genoemd en na onderzoek heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor psychopathologie. Uit het huisartsjournaal komt naar voren dat appellant op 2 september 2021 door de huisarts is verwezen naar de POH-GGZ, waar hij op 6 oktober 2021 een intakegesprek heeft gehad. Volgens de POH-GGZ is sprake van stemmingsklachten en acceptatieproblematiek. Appellant heeft geen medicatie voorgeschreven gekregen en is niet verwezen naar een psycholoog. De behandeling is op 3 november 2021 afgesloten. Tijdens het spreekuur van arts M. Pan op 10 maart 2023 heeft appellant verteld dat hij in april 2022 door de huisarts is verwezen naar maatschappelijk werk en dat hij daar drie gesprekken heeft gehad omdat de maatschappelijk werker het niet langer nodig vond. De arts heeft tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor psychische of psychiatrische problematiek, appellant was hiervoor niet onder behandeling en gebruikte geen medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat de brief van 31 oktober 2024 van GGZ de Waard dateert van ruim na beide data in geding en dat de hierin genoemde behandeling ook pas ruim na beide data in geding is opgestart. De Raad kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,09% per 24 november 2021 en 69,48% per 15 maart 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap