In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van zorgaanvragen door het CIZ op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante, geboren in 1964, heeft een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ heeft deze aanvragen afgewezen. De Raad oordeelt dat het CIZ de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat er geen blijvende behoefte is aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid ter voorkoming van ernstig nadeel. De medisch adviseurs van het CIZ hebben de situatie van appellante zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er sprake is van somatische aandoeningen en psychische stoornissen, er geen noodzaak is voor de gevraagde zorg. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de onderzoeken niet zorgvuldig zijn geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de medisch adviseurs voldoende informatie hebben verzameld en dat de conclusies van het CIZ niet onterecht zijn. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante komt niet in aanmerking voor de gevraagde zorg en krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.