ECLI:NL:CRVB:2024:2368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
24/1473 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard wegens niet indienen schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 22 mei 2024. De verzoekster, woonachtig in Indonesië, heeft via haar belangenbehartiger verzocht om herziening. De Raad heeft de belangenbehartiger verzocht om binnen een bepaalde termijn een schriftelijke machtiging over te leggen, maar deze termijn is ongebruikt verstreken. Ondanks meerdere verzoeken om de machtiging in te dienen, heeft de belangenbehartiger geen actie ondernomen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn aangevoerd die een verontschuldiging voor het verzuim kunnen vormen. Hierdoor is het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, met A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 december 2024
24/1473 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, in verbinding met de artikelen 8:108 en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2024, 23/1556
Partijen:
[Verzoekster] e/v [betrokkene] te [woonplaats], Indonesië (verzoekster)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft [naam belangenbehartiger] (belangenbehartiger) verzocht om herziening van de door de Raad op 22 mei 2024 tussen partijen gewezen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan van een belangenbehartiger om een schriftelijke machtiging worden verzocht. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening. [1]
Bij brief van 17 juli 2024 is aan de belangenbehartiger verzocht binnen vier weken een schriftelijke machtiging over te leggen.
De belangenbehartiger heeft bij brief van 23 juli 2024 gereageerd op de brief van de Raad van 17 juli 2024 en naar de reden van het verzoek van de Raad gevraagd. De Raad heeft vervolgens bij brief van 6 augustus 2024 het verzoek nader toegelicht. Daarbij is de belangenbehartiger nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging in te dienen en is erop gewezen dat het niet indienen van een machtiging ertoe kan leiden dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Bij brief van 15 augustus 2024 heeft de belangenbehartiger, kort samengevat, laten weten geen wettelijke grondslag te zien voor het verzoek van de Raad en vermeld dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat een dergelijke machtiging (tijdig) verstuurd kan worden, gelet op het feit dat verzoekster in Indonesië woont.
De belangenbehartiger heeft de (verlengde) termijn voor het overleggen van een schriftelijke machtiging ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 16 september 2024 is de belangenbehartiger nog een keer de gelegenheid geboden de verlangde machtiging in te zenden. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is er wederom op gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Bij brieven van 23 september 2024 en 16 oktober 2024 heeft de belangenbehartiger de Raad nogmaals gevraagd waarom een schriftelijke machtiging verlangd wordt.
De belangenbehartiger heeft ook de termijn zoals gesteld in de brief van 16 september 2024 ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:119, tweede lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb.