ECLI:NL:CRVB:2024:2367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/3278 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling tijdelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 2009 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had verzocht om een permanente ontheffing van haar arbeidsverplichtingen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had haar echter slechts een tijdelijke ontheffing verleend, van 2 maart 2023 tot en met 1 maart 2025, omdat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank dat de medische rapporten niet voldoende bewijs leverden voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante had geen reactie gegeven op de regiebrief van de Raad en had ook niet aangegeven gebruik te willen maken van haar recht om ter zitting te worden gehoord. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de tijdelijke ontheffing in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3278 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2023, 23/3577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 3 december 2024

SAMENVATTING

In deze zaak heeft het college appellante een tijdelijke ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen. Appellante vindt dat de ontheffing voor onbepaalde tijd moet worden verleend. Net als de rechtbank is de Raad het niet met haar eens. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft aan appellante een regiebrief verzonden en haar in de gelegenheid gesteld om op de daarin gestelde vraag te reageren. De Raad heeft appellante en het college ook gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Appellante heeft niet op deze brief gereageerd en evenmin binnen de haar gegeven termijn verklaard dat zij gebruik wil maken van dat recht. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft hierop partijen wederom gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Partijen hebben niet binnen de gegeven termijn verklaard dat zij gebruik willen maken van dat recht.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf 2009 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande ouder.
1.2.
Nadat het college appellante meerdere malen een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen en de verplichting tot tegenprestatie had verleend, heeft zij op 17 mei 2022 (opnieuw) verzocht om een ontheffing van de arbeidsverplichtingen, verplichting tot tegenprestatie en re-integratieverplichtingen.
1.3.
Het college heeft het team Sociaal Medische Advisering (SMA) verzocht een medisch advies uit te brengen. In een rapport van 15 februari 2023, nader toegelicht op 22 maart 2023, heeft een arts van het team SMA geconcludeerd dat appellante tijdelijk arbeidsongeschikt is, maar wel in staat is deel te nemen aan vrijwilligerswerk of sociale activering. Verbetering is niet (volledig) uitgesloten. Behandeling is noodzakelijk. Als zij adequaat behandeld en begeleid wordt zal de mentale en fysieke belastbaarheid verbeteren en ook de mentale weerbaarheid toenemen. De arts heeft geadviseerd een herbeoordeling na twee jaar te laten plaatsvinden.
1.4.
Met een besluit van 2 maart 2023 heeft het college appellante een ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen voor de periode van 2 maart 2023 tot en met 1 maart 2025.
1.5.
Met een besluit van 13 april 2023 (bestreden besluit) heeft het college – voor zover hier van belang – het besluit van 2 maart 2023 in stand gelaten. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante, anders dan zij stelt, niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is. Het college baseert zich daarbij op het advies van het team SMA. Ten aanzien van de tegenprestatie stelt het college dat appellante hieraan voldoet door aan haar gezondheid te werken. Een andere (aanvullende) tegenprestatie zal niet van haar worden gevraagd. Een tijdelijke ontheffing van de re-integratieverplichtingen is niet mogelijk. Omdat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zijn deze verplichtingen in beginsel van toepassing.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het volgende overwogen. De bijstandsgerechtigde die een permanente ontheffing wenst, moet een begin van bewijs leveren dat hij of zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is, mag het college zich baseren op het advies van een deskundige. [1] Uit het advies van de arts, waar het college zich op baseert, volgt dat appellante als gevolg van haar psychische problemen ernstige beperkingen ondervindt en daardoor tijdelijk arbeidsongeschikt is. Er zijn echter nog mogelijkheden voor een behandeling waarmee de belastbaarheid van appellante kan worden verbeterd, zodat de belastbaarheid van appellante na behandeling niet is uitgesloten. Het college heeft met het verlenen van een ontheffing voor de duur van twee jaar gehandeld in lijn met het medisch advies om de situatie van appellante na twee jaar opnieuw te bezien.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij voert, kort samengevat, aan dat zij door haar psychische klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom een permanente ontheffing van de arbeidsverplichtingen, verplichting tot tegenprestatie en re-integratieverplichtingen moet worden verleend. Dit blijkt ook uit de brief van het Zorgbedrijf Ipsy van 26 april 2021 en het rapport van Indigo van 29 augustus 2022. Haar klachten en (medische en sociale) beperkingen zijn duurzaam. Zij heeft al vijftien jaar zonder resultaat behandelingen ondergaan en is uitbehandeld. Het is niet aannemelijk dat er nog een verbetering zal plaatsvinden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt
.De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak
.
4.2.
Wat appellante aanvoert is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom deze gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen, zoals weergegeven in 2, waarop dat oordeel is gebaseerd. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.3.
In de brief van het Zorgbedrijf Ipsy van 26 april 2021 staat dat de behandeling op initiatief van appellante is gestopt en dat indien zij zich toch opnieuw aanmeldt eerst de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek zal moeten worden onderzocht alvorens weer te starten met de traumatherapie. Anders dan appellante stelt, wordt hierin niet de conclusie getrokken dat appellante duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit oordeel geldt eveneens voor het rapport van Indigo van 22 augustus 2022. Hierin wordt juist geadviseerd een herbeoordeling te laten plaatsvinden en dat een conclusie over de duur van de belemmeringen nog niet mogelijk is. Uit de door appellante aangehaalde stukken valt dan ook niet af te leiden dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de aan appellante verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de periode van 2 maart 2023 tot en met 1 maart 2025 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 9 van de Participatiewet
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
(…)
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
(…)
Artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1380.