ECLI:NL:CRVB:2024:2365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
24/1474 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van uitspraak Centrale Raad van Beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken schriftelijke machtiging

Op 5 december 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 22 mei 2024. De verzoekster, woonachtig in Indonesië, had een belangenbehartiger aangesteld om het verzoek in te dienen. De Raad heeft de belangenbehartiger verzocht om binnen een bepaalde termijn een schriftelijke machtiging over te leggen, maar deze termijn is ongebruikt verstreken. De belangenbehartiger heeft wel gereageerd op de verzoeken van de Raad, maar heeft geen machtiging ingediend. De Raad heeft herhaaldelijk gewezen op de gevolgen van het niet indienen van de machtiging, maar zonder resultaat. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen redenen zijn gebleken die een verontschuldiging voor het verzuim kunnen vormen. De uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, met A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 december 2024
24/1474 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, in verbinding met de artikelen 8:108 en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2024, 23/1557
Partijen:
[Verzoekster] e/v [betrokkene] te [woonplaats], Indonesië (verzoekster)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft [X] (belangenbehartiger) verzocht om herziening van de door de Raad op 22 mei 2024 tussen partijen gewezen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan van een belangenbehartiger om een schriftelijke machtiging worden verzocht. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening. [1]
Bij brief van 17 juli 2024 is aan de belangenbehartiger verzocht binnen vier weken een schriftelijke machtiging over te leggen.
De belangenbehartiger heeft bij brief van 23 juli 2024 gereageerd op de brief van de Raad van 17 juli 2024 en naar de reden van het verzoek van de Raad gevraagd. De Raad heeft vervolgens bij brief van 6 augustus 2024 het verzoek nader toegelicht. Daarbij is de belangenbehartiger nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging in te dienen en is erop gewezen dat het niet indienen van een machtiging ertoe kan leiden dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Bij brief van 15 augustus 2024 heeft de belangenbehartiger, kort samengevat, laten weten geen wettelijke grondslag te zien voor het verzoek van de Raad, en vermeld dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat een dergelijke machtiging (tijdig) verstuurd kan worden, gelet op het feit dat verzoekster in Indonesië woont.
De belangenbehartiger heeft de (verlengde) termijn voor het overleggen van een schriftelijke machtiging ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 16 september 2024 is de belangenbehartiger nog een keer de gelegenheid geboden de verlangde machtiging in te zenden. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is er wederom op gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Bij brieven van 23 september 2024 en 16 oktober 2024 heeft de belangenbehartiger de Raad nogmaals gevraagd waarom een schriftelijke machtiging verlangd wordt.
De belangenbehartiger heeft ook de termijn zoals gesteld bij brief van 16 september 2024 ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:119, tweede lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb.