ECLI:NL:CRVB:2024:2360
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 68,08% per 4 april 2022. Appellante, die zich arbeidsongeschikt meldde vanwege psychische klachten en whiplashklachten, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelde dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 november 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E.B. Jobse, en het Uwv door mr. J.F.C.A.M. Weterings.
De Raad oordeelde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante terecht had vastgesteld. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend aangetoond dat appellante op de datum in geding niet volledig arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat appellante haar standpunt niet met voldoende medische onderbouwing had gestaafd en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren voor haar.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waardoor de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.