ECLI:NL:CRVB:2024:2358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voor het laatst als beveiliger werkte, had zich op 12 oktober 2020 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 30 juni 2022, concludeerde een arts van het Uwv dat appellant slechts 1,86% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering op 1 november 2022. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na aanvullend onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, die het arbeidsongeschiktheidspercentage op 19,34% vaststelden.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant zijn stellingen niet met voldoende medische informatie had onderbouwd. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd en enkel zijn eerdere standpunten herhaalde. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de weigering van de WIA-uitkering, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een vergoeding voor proceskosten of griffierecht.