ECLI:NL:CRVB:2024:2356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
24/179 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 24 februari 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 november 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.C. Mens. Het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer en de ex-werkgeefster door mr. M. Zuidema. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van het Uwv juist zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft daarom in stand.

Uitspraak

24/179 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2023, 22/5700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam ex-werkgeefster B.V.] (ex-werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 24 februari 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Appellante heeft nadere gronden en nadere stukken ingediend.
De ex-werkgeefster heeft als derde-belanghebbende aan het geding deelgenomen. Namens exwerkgeefster heeft mr. M. Zuidema zich als gemachtigde gesteld en een zienswijze ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Ex-werkgeefster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Zuidema.
Omdat appellante geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan exwerkgeefster te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van ex-werkgeefster. De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat ex-werkgeefster alsnog kennisneemt van de medische situatie van appellante.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor 19,73 uur per week bij ex-werkgeefster. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 september 2019 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij op arbeidskundige gronden vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 6 oktober 2020 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling op verzoek van ex-werkgeefster heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 december 2021 de WIAuitkering van appellante met ingang van 24 februari 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 9 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medische redenen gezien om appellante (ook) beperkt te achten voor patiëntencontact en leidinggeven en heeft op 4 augustus 2022 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat twee van de geselecteerde functies niet passend zijn en een andere functie geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hierdoor gewijzigd, maar appellante wordt nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het onderzoek bestond uit dossierstudie en een fysiek spreekuur door de primaire verzekeringsarts. Alle ingebrachte medische informatie is bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de psychische klachten van appellante. Zij waren op de hoogte van de door appellante gevolgde behandelingen en hebben dit bij hun beoordeling betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om meer fysieke beperkingen aan te nemen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen haar lichamelijke en psychische klachten hebben onderschat. Appellante heeft sinds 2018 en 2019 ernstige fysieke en mentale klachten. Het Uwv heeft ten onrechte geconcludeerd dat de medische situatie is verbeterd. De klachten zijn juist toegenomen. Daarnaast zijn de bevindingen van de primaire verzekeringsarts tijdens het psychisch en lichamelijk onderzoek niet juist weergegeven. Er wordt in het rapport vermeld dat er bij psychisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden terwijl appellante ernstige psychische klachten heeft en al vele jaren psychologische begeleiding heeft. Verder wordt in het rapport vermeld dat appellante probleemloos op hakken en tenen en op één been kan staan en goed en snel haar hoofddoek op kan zetten en kan dicht doen met een veiligheidsspeldje, maar dat is niet juist. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet goed onderzocht en haar medisch dossier niet goed bestudeerd. De klachten van appellante zijn ten onrechte gebagatelliseerd. Om haar klachten te onderbouwen heeft appellante diverse medische stukken ingebracht en verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante is op alle levensgebieden fors beperkt en is vanwege haar klachten niet in staat enige werkzaamheden te verrichten. Daarbij komt dat appellante geen onderwijs heeft gevolgd en analfabeet is. Zij kan niet lezen en schrijven en beheerst de Nederlandse taal niet. Hierdoor is zij niet in staat om de geduide functies uit te voeren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 mei 2024.
Het standpunt van ex-werkgeefster
3.3.
Ex-werkgeefster heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen
.Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante
.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese en een fysiek spreekuur met de primaire verzekeringsarts waarbij ook een lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Alle door appellante naar voren gebrachte klachten en ingebrachte medische stukken zijn op een zorgvuldige en duidelijke wijze betrokken bij de medische beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft in haar rapport een uitgebreide weergave gegeven van het psychisch en lichamelijk onderzoek dat tijdens het fysieke spreekuur is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft tijdens het psychisch onderzoek geen bijzonderheden waargenomen en heeft tijdens het lichamelijk onderzoek onder meer vastgesteld dat op hakken en tenen staan en op één been staan probleemloos gaat en dat appellante goed en snel haar hoofddoek op kan zetten, dicht kan knopen en een veiligheidsspeldje kan dichtdrukken. In wat appellante heeft aangevoerd en de ingebrachte medische stukken ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze weergave. Daarbij wordt nog opgemerkt dat in de ingebrachte brief van de specialist van 20 oktober 2022 ook staat vermeld dat appellante op tenen en hakken kan lopen.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft overtuigend gemotiveerd waarom geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarnaast zijn alle door appellante naar voren gebrachte psychische en lichamelijke klachten kenbaar bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen hebben diverse psychische beperkingen aangenomen en hebben inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is om meer of aanvullende beperkingen aan te nemen. De primaire verzekeringsarts heeft gemotiveerd toegelicht dat de psychische situatie van appellante op de datum in geding een verbetering laat zien, vergeleken met de situatie op het moment van de eerdere beoordeling per einde wachttijd. Uit het psychisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen, de eerder gestelde forse lijdensdruk werd niet meer gezien en er is volgens de primaire verzekeringsarts ook geen sprake meer van een gebrek aan initiatief en futloosheid. Verder gebruikte appellante op de datum in geding geen medicatie voor de psychische klachten waardoor het aannemen van sterke beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak volgens de primaire verzekeringsarts niet meer geïndiceerd is. Er bestaat geen reden om dit standpunt van de primaire verzekeringsarts niet te volgen.
4.4.
Verder heeft de primaire verzekeringsarts een uitgebreid lichamelijk onderzoek uitgevoerd aan de rug, schouders, armen en handen en diverse fysieke beperkingen aangenomen. De primaire verzekeringsarts heeft gemotiveerd toegelicht dat appellante in vergelijking met de eerdere beoordeling per einde wachttijd nu meer doet in het huishouden en zorgt voor haar driejarige dochter en dat ze slechts geringe beperkingen heeft aan haar handen en armen. Het lichamelijk onderzoek bevestigt ook een verbetering van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit gevolgd en er nog aan toegevoegd dat de bevindingen van de primaire verzekeringsarts dat er bij onderzoek geen ernstige lichamelijke of psychische afwijkingen zijn gevonden overeenkomt met de informatie van de door hem met name genoemde specialisten. Zij schrijven dat bij lichamelijk onderzoek en bij aanvullend onderzoek geen duidelijke afwijkingen zijn waargenomen en dat er voor de fysieke klachten geen duidelijke oorzaak is gevonden.
4.5.
De in hoger beroep ingebrachte brieven hebben geen betrekking op de situatie op of rond de datum in geding en bieden alleen al om die reden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Ook bevatten de meeste brieven geen nieuwe informatie die nog niet bij de verzekeringsartsen bekend was en nog niet bij de beoordeling is betrokken. In de omstandigheid dat appellante per 21 juli 2023 weer een WIA-uitkering krijgt ziet de Raad ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. De gemachtigde van het Uwv heeft tijdens de zitting toegelicht dat appellante per 21 juli 2023 op arbeidskundige gronden 100% arbeidsongeschikt is geacht vanwege toegenomen fysieke beperkingen aan de hand en een urenbeperking van twee uur per dag en tien uur per week. Appellante heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat hiervan ook sprake was op de datum in geding.
4.6.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De grond van appellante dat zij meer beperkt is op het aspect samenwerken en op alle andere onderdelen van de FML waardoor zij de geselecteerde functies niet kan uitvoeren is gericht tegen de in de FML opgenomen beperkingen. Hiervoor is al overwogen dat de verzekeringsartsen inzichtelijk hebben gemotiveerd dat er geen reden is om meer of aanvullende beperkingen aan te nemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn.
4.8.
De arbeidsdeskundige heeft afdoende onderbouwd, en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nader toegelicht, dat het gestelde gebrek aan enige opleiding in combinatie met de slechte beheersing van de Nederlandse taal geen reden vormen om aan te nemen dat appellante niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen. In het rapport van 21 december 2021 vermeldt de arbeidsdeskundige dat appellante sinds 2000 in Nederland woont en volgens haar opgaaf geen onderwijs heeft genoten. Zij heeft wel een NT2-cursus gevolgd, maar deze niet afgerond. Uit het gesprek dat de arbeidsdeskundige met appellante heeft gevoerd blijkt dat zij de Nederlandse taal goed spreekt en begrijpt. Het opleidingsniveau van appellante is vervolgens vastgesteld op 1. De arbeidsdeskundige heeft verder toegelicht dat appellante ook kan voldoen aan de aanvullende eisen ten aanzien van het verkrijgen van beroepsgerichte vaardigheden. Zij voldoet aan het vereiste opleidingsniveau en er is geen reden te veronderstellen dat zij een eventuele interne opleiding/training on the job niet kan volgen. Ook in medisch opzicht bestaan daarvoor geen belemmeringen.
4.9.
Volgens de functiebeschrijvingen in de geselecteerde functies is vereist dat appellante Nederlands kan lezen op eenvoudig niveau en dat appellante cursussen volgt en daarin examen doet. Voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 16 oktober 2024 nader toegelicht dat in de functie van snackbereider (SBC-code 111017) wordt vereist dat appellante codes, woorden en korte zinnen met vaak dezelfde inhoud kan lezen vanwege het systeem van track en trace waarmee gewerkt wordt. Vanwege haar ruime werkervaring en het feit dat voor de functies opleidingsniveau 1 geldt, is appellante in staat om aan de vereiste leesvaardigheid te voldoen. De voor de functie van snackbereider benodigde cursussen Basis Voedselveiligheid en HACCP worden daarnaast ook in andere talen, zoals Marokkaans, Turks of Pools, aangeboden. Gelet op de ruime werkervaring van appellante, het voor de functie geldende opleidingsniveau 1 en de minimale eisen die worden gesteld aan ‘lezen’ is er geen reden om aan te nemen dat appellante niet in staat is om de cursussen met goed resultaat te volgen. Verder is toegelicht dat de voor de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (SBCcode 111334) benodigde SVS-cursus een praktijkgerichte instructie betreft die gericht is op basisschoonmaakvaardigheden in de zorg en dat de opleiding (veelal gesproken en interactieve e-learning) wordt afgesloten met een praktijkexamen met mondelinge vragen.
4.10.
De Raad overweegt dat uit de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem volgt dat opleidingsniveau 1 veronderstelt dat iemand geen tot enkele jaren basisonderwijs heeft gevolgd en dat er geen eisen worden gesteld aan rekenen, lezen of schrijven. In de functie kan wel tel- en leeswerk op de laagste niveaus voorkomen zoals bijvoorbeeld het tellen van een aantal goederen en het lezen van een opschrift of aanduiding. Alle geselecteerde functies zijn op opleidingsniveau 1 en daarvoor geldt volgens vaste rechtspraak dat op grond van de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten mag worden verondersteld dat appellante de bekwaamheid van mondelinge beheersing van de Nederlandse taal binnen zes maanden kan verwerven. De arbeidsdeskundige, en in navolging daarvan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, hebben hiervan kunnen uitgaan en hebben voorts afdoende toegelicht dat appellante geacht kan worden de functies te verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 24 februari 2022 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.M. Snellenberg