ECLI:NL:CRVB:2024:2353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
23/418 AW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid bestuursrechter bij schadevergoeding na ongeval tijdens werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van appellante, die tijdens haar werkzaamheden op 15 januari 2018 een ongeval heeft gehad. Appellante heeft de stichting, waar zij werkzaam was, op 11 maart 2019 verzocht om vergoeding van de geleden en nog te lijden schade. De stichting heeft echter aangegeven niet aansprakelijk te zijn, omdat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden. Hierop heeft appellante op 20 oktober 2020 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de rechtbank, die dit verzoek heeft afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft deze onbevoegdheid niet onderkend, wat heeft geleid tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zich met een verzoek om schadevergoeding tot de burgerlijke rechter kan wenden, aangezien haar arbeidsverhouding per 1 januari 2020 van rechtswege is omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Dit betekent dat appellante, ondanks dat het ongeval vóór deze datum heeft plaatsgevonden, zich moet wenden tot de burgerlijke rechter voor haar schadeclaim.

De Raad heeft de stichting veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 2.212,70, en heeft bepaald dat het griffierecht van in totaal € 314,- aan appellante moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die zijn uiteengezet in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

23/418 AW-PV
Datum uitspraak: 27 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2022, 20/5503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
[naam stichting] van [vestigingsplaats] (stichting)
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en B. Serno en J.J.T. van den Corput als leden van de meervoudige kamer
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Chr.D. de Vos, advocaat. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.M. Paijmans, advocaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de rechtbank onbevoegd;
  • veroordeelt de stichting in de kosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 2.212,70,-;
  • bepaalt dat de griffier het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 314,- aan appellante terugbetaalt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Op 15 januari 2018 is appellante tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden een ongeval overkomen.
1.2.
Bij brief van 11 maart 2019 heeft appellante de stichting verzocht om vergoeding van de geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval. Op 1 juli 2019 heeft de stichting aan appellante laten weten dat de zij niet aansprakelijk is, omdat de stichting de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden.
1.3.
Appellante heeft op 20 oktober 2020 een verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank ingediend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad overweegt ambtshalve als volgt.
4.1.
De arbeidsverhouding van appellante is op grond van artikel 14, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 per 1 januari 2020 van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Uit de uitspraak van de Raad van 27 oktober 2022 [1] , rechtsoverweging 4.3.6, volgt dat ambtenaren met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht zich vanaf 1 januari 2020 voor een eventuele schadeclaim dienen te wenden tot de burgerlijke rechter, ook als het, zoals hier, een schadeoorzaak van vóór die datum zou betreffen. Appellante heeft op 20 oktober 2020 een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid van de Awb [2] ingediend bij de rechtbank, dat wil zeggen na 1 januari 2020. Dat niet dit moment bepalend moet zijn, maar het vóór 1 januari 2020 ingediende verzoek om schadevergoeding aan de stichting, omdat daarmee de bestuursrechtelijke procedure reeds in gang is gezet, volgt de Raad niet. Dit strookt niet met de genoemde uitspraak van 27 oktober 2022 en evenmin met de geschiedenis van de totstandkoming van titel 8.4 van de Awb, zoals die ter zitting is voorgehouden. Daaruit blijkt – kort samengevat – dat het verzoekschrift bij de rechtbank de ingang van de procedure is en het object van het geding bepaalt, te weten de aanspraak op schadevergoeding, en dat de wetgever het (ook niet steeds verplichte) verzoek om schadevergoeding aan het bestuursorgaan met name ziet als een kennisgeving aan het bestuursorgaan van het voornemen om zich met een schadeverzoek tot de rechter te wenden met als doel partijen de gelegenheid te geven samen tot een oplossing te komen. [3]
4.2.
De conclusie is dus dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Daarom moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd en wordt de rechtbank alsnog onbevoegd verklaard. Deze onbevoegdheid treft de bestuursrechter en neemt niet weg dat appellante zich met een verzoek om schadevergoeding tot de burgerlijke rechter kan wenden. [4] Er bestaat aanleiding de stichting te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, bepaald op € 2.187,50 voor rechtsbijstand en € 25,20 aan reiskosten, totaal derhalve € 2.212,70. De griffier zal het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep terugbetalen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) L.M. Tobé

Voetnoten

1.Uitspraak van 27 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2309.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Kamerstukken II 2010/11, 32621, nr. 3, p. 43.
4.Zie artikel 8:71 van de Awb.