ECLI:NL:CRVB:2024:2345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/112 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft in 2015 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen omdat zij arbeidsvermogen had. Na een nieuwe aanvraag in 2020, waarbij appellante stelde dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen had, heeft het Uwv opnieuw geweigerd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht niet is teruggekomen op de eerdere weigering. De Raad oordeelt dat appellante binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag niet jonggehandicapte is geworden, en dat er geen reden is om het eerdere besluit te herzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

24/112 WAJONG
Datum uitspraak: 11 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 november 2023, 22/4383 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist om niet terug te komen van de weigering om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante heeft zij duurzaam geen arbeidsvermogen op (onder meer) haar achttiende verjaardag. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van de eerdere weigering om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Ook heeft het Uwv terecht beslist dat appellante binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag niet alsnog jonggehandicapte is geworden. Appellante krijgt daarom geen Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.E. de Glopper, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Glopper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1995. Zij heeft op 27 februari 2015 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 9 juni 2015 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 5 augustus 2020 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Bij de aanvraag heeft appellante informatie van de behandelend sector gevoegd. Een verzekeringsarts heeft onderzoek gedaan en informatie opgevraagd en ontvangen van de huisarts van appellante. Ook is onderzoek gedaan door een arbeidsdeskundige. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 november 2020 de aanvraag afgewezen, omdat appellante op 5 augustus 2020 weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar dit niet duurzaam is.
1.3.
Bij besluit van 24 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft de aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 juni 2015 en een beroep op de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid. Volgens het Uwv is er geen reden om terug te komen van het besluit van 9 juni 2015. Ook is er geen sprake van een toename van klachten uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van het besluit van 9 juni 2015. Appellante heeft bij haar aanvraag medische informatie overgelegd die ziet op de periode van 5 augustus 2016 tot en met 18 april 2017. Deze informatie zegt niets over de medische situatie van appellante op haar achttiende verjaardag. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom terecht geconcludeerd dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In wat appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat de weigering om terug te komen van het besluit van 9 juni 2015 evident onredelijk is.
2.2.
Verder heeft het Uwv volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat er geen recht is op een Wajong-uitkering op grond van de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op de beschikbare medische informatie geconcludeerd dat er sinds 1 juli 2020 sprake is van het ontbreken van arbeidsvermogen. Dit valt buiten de periode waarop aanspraak kan worden gemaakt op de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid (tussen haar achttiende en 23e verjaardag). Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat er al eerder sprake was van het ontbreken van arbeidsvermogen. De rechtbank heeft ten overvloede overwogen dat de beperkingen die hebben geleid tot het ontbreken van arbeidsvermogen zijn veroorzaakt door het ongeval in 2016. De beperkingen komen daarom niet voort uit dezelfde ziekteoorzaak als waardoor appellante op haar achttiende verjaardag beperkingen had.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Volgens appellante volgt uit de informatie van de behandelend sector niet dat het ontbreken van arbeidsvermogen pas aan de orde is vanaf 1 juli 2020. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen in de periode tussen haar achttiende en 23e verjaardag. Daarbij wijst appellante erop dat zij voor de handklachten is behandeld, maar de functie van haar linkerhand daarna drastisch achteruit is gegaan. Ook kampte zij eerder al met psychische klachten. Op 9 maart 2017 heeft de huisarts haar gediagnostiseerd met een depressie en haar doorverwezen naar een psycholoog. In 2020 kampte appellante opnieuw met depressieve klachten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Wajong-aanvraag van appellante van 5 augustus 2020 moet worden opgevat als een verzoek om voor het verleden terug te komen van het besluit van 9 juni 2015 en ook om toepassing te geven aan de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Verzoek om terug te komen van het besluit van 9 juni 2015
4.2.
De gronden van appellante in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 december 2021 toegelicht dat de eerdere Wajong-aanvraag in 2015 was ingegeven door het lager dan gemiddelde IQ van appellante en sprake is van een zeer lichte verstandelijke beperking. Het ging daarbij om beperkingen voor de algemene mentale functies, met name de intellectuele functies. De arbeidsdeskundige heeft na zijn onderzoek in 2015 geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen had ondanks deze beperkingen en dat zij in de praktijk ook heeft aangetoond over arbeidsvermogen te beschikken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat op 5 augustus 2020 bij appellante daarnaast sprake is van klachten van de linkerhand en ernstige psychische klachten (depressieve klachten en PTSS-gerelateerde klachten). Deze klachten zijn ontstaan na een bedrijfsongeval in 2016. De arts heeft verder vastgesteld dat appellante sinds 1 juli 2020 geen arbeidsvermogen heeft omdat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden vanwege ernstige psychische problematiek. Het huidige ontbreken van arbeidsvermogen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep veroorzaakt door een andere ziekteoorzaak dan die bij de eerdere beoordeling een rol speelde. Hierbij wijst de arts erop dat appellante ook zelf heeft aangegeven dat ze vóór het bedrijfsongeval in 2016 in psychische zin gezond was, dat ze ondernemend en actief was en dat er geen sprake was van psychopathologie. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Ook in de stukken die appellante in (hoger) beroep heeft overgelegd zijn geen aanknopingspunten dat al voor 1 juli 2020 sprake was van het verlies van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft dus terecht geen reden gezien om terug te komen van het besluit van 9 juni 2015. Omdat niet is gebleken van een onjuist besluit, is de weigering om hiervan terug te komen niet evident onredelijk.
Aanspraak op grond van de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen recht is op een Wajong-uitkering op grond van de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid wordt ook onderschreven. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sinds 1 juli 2020 bij appellante sprake van het ontbreken van arbeidsvermogen vanwege ernstige psychische problematiek. Dit valt buiten de periode waarop aanspraak kan worden gemaakt op de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid (tussen haar achttiende en 23e verjaardag). Het Uwv heeft reeds hierom terecht het beroep op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid afgewezen. Nu niet is gebleken dat de psychische klachten van appellante al aanwezig waren op haar achttiende verjaardag, is bovendien geen sprake van een toename van beperkingen die voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. Het grote aantal medische stukken dat zij in hoger beroep heeft overgelegd, ziet op de periode vanaf 2015 en dus (ruim) na haar achttiende verjaardag. Appellante heeft ter zitting desgevraagd niet concreet kunnen benoemen waaruit blijkt dat haar psychische klachten (ook) aanwezig waren op haar achttiende verjaardag. De enkele, niet-onderbouwde, stelling dat zij al vóór haar achttiende verjaardag psychisch kwetsbaar was en kampte met persoonlijkheidsproblematiek, is daarvoor onvoldoende.
4.4.
Nu het verlies van arbeidsvermogen bij appellante is opgetreden na de voor de Wajong relevante periode, kan de vraag of sprake is duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S. Pouw