ECLI:NL:CRVB:2024:2339
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2024 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder op 9 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant, die zijn uitkering onterecht beëindigd zag, stelde dat hij door deze beëindiging niet in staat was om de griffiekosten van € 138,- te voldoen. Hij voerde aan dat hij de griffiekosten voor een voorlopige voorziening wel had voldaan en dat deze verrekend hadden kunnen worden met het hoger beroep, aangezien de voorlopige voorziening was afgewezen.
De Raad overwoog dat appellant zijn financiële situatie eerder kenbaar had kunnen maken en een beroep op betalingsonmacht had kunnen doen, wat de Raad in staat had gesteld om daar onderzoek naar te doen. In de communicatie naar appellant werd deze mogelijkheid expliciet genoemd, maar hij had hier geen gebruik van gemaakt. De Raad concludeerde dat verrekening van het reeds betaalde griffierecht in een verzoek om voorlopige voorziening niet mogelijk is, omdat voor elke procedure griffierecht wordt geheven. De voorlopige voorziening was behandeld en afgewezen, wat betekent dat het verzet ongegrond werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in het verzet.
De uitspraak werd gedaan door J.C. Boeree, in aanwezigheid van griffier N.B. Yalçınkaya, en werd openbaar uitgesproken op 27 november 2024.