ECLI:NL:CRVB:2024:2336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/292 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inhouding van de verdragsbijdrage Zvw op het AOW-pensioen van een in Frankrijk wonende appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inhouding van de verdragsbijdrage Zvw op het AOW-pensioen van een appellant die in Frankrijk woont. De appellant is het niet eens met de hoogte van de verdragsbijdrage die door het CAK op zijn AOW-pensioen wordt ingehouden. De Raad heeft de regelgeving omtrent de berekening van de verdragsbijdrage exceptief getoetst en geconcludeerd dat de wijze van berekenen dwingend is voorgeschreven. De Raad oordeelt dat de inhouding van de bijdrage in het geval van de appellant niet onevenredig is, ondanks zijn argumenten dat de basisverzekering in Frankrijk onvoldoende is en hij zich aanvullend moet verzekeren. De Raad heeft vastgesteld dat de regelgeving in overeenstemming is met hoger recht en dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen de appellant en ingezetenen van Nederland.

Het procesverloop begon met een besluit van de Sociale Verzekeringsbank op 22 december 2021, waarin de appellant werd geïnformeerd over de inhouding van de bijdrage Zvw op zijn AOW-pensioen. Het CAK verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond. De rechtbank Den Haag bevestigde dit besluit, waarna de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 17 oktober 2024 was de appellant niet aanwezig, maar het CAK werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Nijman. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep besproken en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het besluit van het CAK in stand heeft gelaten. De Raad heeft de relevante wettelijke regels en beleidsregels in overweging genomen en vastgesteld dat de solidariteit binnen het zorgverzekeringsstelsel van belang is voor de premieheffing. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen.

Uitspraak

24/292 ZVW
Datum uitspraak: 28 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2023, 22/3380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Frankrijk (appellant)
Het CAK
SAMENVATTING
Appellant is het niet eens met de verdragsbijdrage Zvw die wordt ingehouden op zijn ouderdomspensioen. Omdat de berekeningswijze van de bijdrage dwingend is voorgeschreven heeft de Raad de regelgeving exceptief getoetst en de toepassing daarvan in dit concrete geval. De Raad komt tot het oordeel dat het inhouden van de verdragsbijdrage in het geval van appellant niet onevenredig is.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Appellant is niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant woont sinds 2010 in Frankrijk. Op 11 december 2021 heeft hij de AOW [1] gerechtigde leeftijd bereikt.
1.2.
Bij besluit van 22 december 2021 heeft de Sociale Verzekeringsbank appellant laten weten dat met ingang van januari 2022 een bijdrage Zvw [2] (buitenlandbijdrage) van € 175,65 wordt ingehouden op zijn AOW-pensioen.
1.3.
Het CAK heeft met het bestreden besluit van 4 mei 2022 het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het CAK heeft daarbij overwogen dat de wijze van berekenen van de verdragsbijdrage dwingend is voorgeschreven. Het zorgpakket in Nederland kan uitgebreider zijn dan in Frankrijk, waardoor de uiteindelijke zorgkosten hoger uitvallen. Hiermee wordt rekening gehouden door de bijdrage te vermenigvuldigden met een correctiefactor, de woonlandfactor.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het CAK de wettelijke berekeningssystematiek heeft gehanteerd en geen ruimte heeft om hiervan af te wijken. De rechtbank overweegt verder dat er geen sprake is van een verschil in behandeling tussen ingezetenen van Nederland en appellant.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de buitenlandbijdrage in mindering te brengen op de AOW in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Op grond van Vo 883/2004 [3] is Nederland verantwoordelijk voor de betaling van de zorgkosten van appellant in Frankrijk. Nederland mag daarom een bijdrage heffen van appellant. Artikel 30 van Vo 883/2004 bepaalt dat de verdragsbijdrage op basis van de nationale wetgeving wordt geheven. Dit is gebeurd in artikel 69 Zvw. [4] De hoogte van die bijdrage wordt geregeld in de Regeling zorgverzekering. De buitenlandbijdrage bestaat uit een nominaal deel, een inkomensafhankelijk deel Zvw en een inkomensafhankelijk deel Wlz. [5] Dit volgt uit artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering. Het nominale deel komt overeen met de gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering in Nederland. De grondslag van de bijdrage wordt vermenigvuldigd met een factor die de verhouding uitdrukt tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg in het woonland – in dit geval: Frankrijk – en in Nederland (woonlandfactor). Deze woonlandfactor is opgenomen in Bijlage 4 bij de Regeling zorgverzekering.
4.2.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de manier waarop de premie wordt berekend volgens de Regeling zorgverzekering geen recht doet aan zijn situatie. In Frankrijk moet hij zich aanvullend verzekeren (‘
mutuelle’) vanwege de lage basisverzekering in Frankrijk. Appellant betoogt dat dit voor hem een noodzakelijke verzekering is, gelet op de lage vergoeding vanuit de basisverzekering, en niet is te vergelijken met een aanvullende verzekering zoals die in Nederland kan worden afgesloten. Daardoor betaalt hij bovenop de buitenlandbijdrage die het CAK inhoudt op zijn AOW-pensioen een vergelijkbaar bedrag aan premie voor de
mutuelle.Dit leidt niet tot de evenwichtige uitkomst die de Regeling zorgverzekering beoogt te bereiken.
4.2.2.
Het betoog van appellant dat toepassing van artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering leidt tot een onevenwichtige uitkomst, strekt in de eerste plaats ertoe dat deze bepaling zelf in strijd is met hoger recht voor gevallen waarin de dekking van het wettelijk stelsel van het woonland zodanig is dat (naar Nederlandse maatstaven) een aanvullende vrijwillige verzekering noodzakelijk is. Verder stelt appellant zich op het standpunt dat de toepassing van deze bepaling in zijn situatie onevenredig uitpakt.
Exceptieve toetsing
4.3.
De Regeling zorgverzekering is een algemeen verbindend voorschrift. Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, kunnen worden getoetst op verenigbaarheid met hogere regelgeving, waaronder ook algemene rechtsbeginselen (de exceptieve toets). Aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het algemeen verbindend voorschrift kunnen zodanig ernstige gebreken kleven dat het niet als grondslag kan dienen voor het bestreden besluit. Voor het toetsingskader verwijst de Raad naar de uitspraak van het CBb van 26 maart 2024. [6]
4.3.1.
Bij de toetsing van het algemeen verbindende voorschrift aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb hoeft niet categorisch een “drietrapstoets” op geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid te worden uitgevoerd. De bestuursrechter moet van geval tot geval, in het verlengde van de aangevoerde beroepsgronden, bepalen of en zo ja op welke wijze de geschiktheid, de noodzaak en de evenwichtigheid van het voorschrift als zodanig bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel moeten worden betrokken. [7] Gelet op wat appellant aanvoert toetst de Raad hier in het bijzonder de evenwichtigheid van de Regeling zorgverzekering.
4.3.2.
Over de vraag of artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering, in samenhang met Bijlage 4 daarbij, voor een bepaalde categorie van gevallen in strijd is met hoger recht, overweegt de Raad als volgt. Zoals bij alle sociale verzekeringen speelt solidariteit binnen het ziektekosten- en zorgverzekeringsstelsel van de Zvw en de Wlz 2015 een belangrijke rol. Dit komt tot uitdrukking in de premieheffing, die uitsluitend is gedifferentieerd naar draagkracht. Vanwege die solidariteit spelen persoonlijke factoren zoals de individuele behoefte aan zorg bij de vaststelling van de bijdrage geen rol. Dat brengt mee dat in de praktijk meer of minder evenwicht bestaat tussen de gemaakte kosten en de bijdrage die wordt gerekend. De Raad ziet geen grond waarom dit uitgangspunt ook niet zou mogen worden toegepast bij de vaststelling van de hoogte van de buitenlandbijdrage. Wel wordt door de toepassing van de woonlandfactor een lagere bijdrage gevraagd als de gemiddelde zorgkosten per persoon in het woonland lager zijn dan in Nederland. De Raad is van oordeel dat op die manier in de Regeling zorgverzekering een voldoende evenwicht wordt bewaard tussen het algemeen belang en dat van de verdragsgerechtigden. [8] Daarbij neemt de Raad verder in aanmerking dat het geen gegeven is dat een verplaatsing naar een andere lidstaat op het gebied van de sociale bescherming in een concrete situatie neutraal uitvalt. Dit kan voor de betrokken persoon meer of minder voordelig zijn, rekening houdend met de verschillen tussen de stelsels van de lidstaten op dit gebied. [9]
4.3.3.
De Raad concludeert dat artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering, in samenhang met Bijlage 4 daarbij, niet in strijd is met hoger recht voor de categorie van gevallen waarin de dekking van het wettelijk stelsel van het woonland zodanig is dat (naar Nederlandse maatstaven) een aanvullende vrijwillige verzekering noodzakelijk is.
Rechtstreekse toetsing van het bestreden besluit
4.4.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellant verder niets aangevoerd dat erop duidt dat toepassing van de Regeling zorgverzekering in zijn situatie onredelijk bezwarend is. Dat betekent dat het CAK terecht de verdragsbijdrage heeft vastgesteld volgens de voorgeschreven berekening.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de hoogte van de verdragsbijdrage ongewijzigd blijft.
5. Appellant krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 24 Vo 883/2004
Geen recht op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats
1. Degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, ontvangt desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voor zover hij hierop recht zou hebben krachtens de wetgeving van de lidstaat, of van minstens een van de lidstaten die voor zijn pensioenen bevoegd is, indien hij in die lidstaat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verstrekt door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en verstrekkingen krachtens de wetgeving van die lidstaat.
2. In de gevallen als bedoeld in lid 1 wordt op grond van de volgende regels bepaald welk orgaan de kosten voor verstrekkingen voor zijn rekening dient te nemen:
a. a) ingeval de pensioengerechtigde enkel recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van één lidstaat, neemt het bevoegde orgaan van deze lidstaat de kosten voor zijn rekening;
b) ingeval de pensioengerechtigde recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten, zijn de kosten voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat onder wiens wetgeving de betrokkene het langst heeft geressorteerd; indien de toepassing van deze regel ertoe zou leiden dat verscheidene organen de kosten voor hun rekening dienen te nemen, dan komen de kosten voor rekening van het orgaan dat de wetgeving toepast waaraan de pensioengerechtigde laatstelijk onderworpen is geweest.
Artikel 30 Vo 883/2004
Premies of bijdragen ten laste van de pensioengerechtigden
1. Het orgaan van een lidstaat dat krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving belast is met het inhouden van de premies of bijdragen ter dekking van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, kan slechts deze premies of bijdragen, welke worden berekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving, heffen en innen voor zover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend krachtens de artikelen 23 tot en met 26, worden gedragen door een orgaan van genoemde lidstaat.
2. Wanneer een pensioengerechtigde, in de in artikel 25 bedoelde gevallen, krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, premies of bijdragen, of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor het verkrijgen van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, zijn deze niet invorderbaar uit hoofde van zijn woonplaats aldaar.
Artikel 69 Zvw
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het CAK aan.
2. De personen, bedoeld in het eerste, vijftiende en zestiende lid, zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd.
3. Bij de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, wordt rekening gehouden met een bij ministeriële regeling te bepalen verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in het woonland van de rechthebbende ten laste van de sociale zorgverzekeringen in dat land en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in Nederland uit hoofde van deze wet en de Wet langdurige zorg.
Artikel 6.3.1 Regeling zorgverzekering
1. De door een persoon, bedoeld in artikel 69, van de Zorgverzekeringwet, verschuldigde bijdrage wordt berekend door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon uit hoofde van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg in Nederland.
2. De grondslag van de bijdrage is gelijk aan de som van:
a. een inkomensafhankelijke bijdrage ter hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage die de persoon, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet op grond van paragraaf 5.2 van die wet verschuldigd zou zijn geweest indien hij verzekeringsplichtig zou zijn geweest,
b. een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Wet langdurige zorg, en verminderd met het bedrag waarop de partner van degene die de bijdrage verschuldigd is volgens de artikelen 8.9 en 8.9a van de Wet inkomstenbelasting 2001 recht zou hebben indien degene die de bijdrage verschuldigd is verzekerd zou zijn ingevolge de Wet langdurige zorg, voor zover op grond van deze bepalingen geen teruggave in de inkomstenbelasting is verleend, en,
c. vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op de kalendermaand waarin deze persoon de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een bijdrage per maand overeenkomende met een twaalfde van het bedrag van de geraamde gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering in het berekeningsjaar, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: nominale deel).
(…)
9. Het verhoudingsgetal, bedoeld in het eerste lid, wordt per land genoemd in bijlage 4 bij deze regeling.
Bijlage horende bij artikel 6.3.1, negende lid, van de Regeling zorgverzekering, zoals gewijzigd met de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 november 2021, Stcrt 2021, 465565.
Land Woonlandfactor
Frankrijk 0,8816

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Zorgverzekeringswet.
3.Verordening (EG) 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
4.Zorgverzekeringswet.
5.Wet langdurige zorg.
6.Uitspraak van de Raad van 1 juli 2019, ECLI: NL:CRVB:2019:2016; Uitspraak College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
7.Uitspraak College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, overweging 6.2 tot en met 6.6.
8.Vergelijk CRvB 26 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6362, overweging 3.7.3.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4882.