ECLI:NL:CRVB:2024:2329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
22/2173 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning dubbele kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2020

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om appellante vanaf het tweede kwartaal van 2020 geen recht op dubbele kinderbijslag toe te kennen. De Raad oordeelt dat de Svb deze beslissing terecht heeft genomen. Appellante, die werd bijgestaan door haar advocaat mr. M.M. van Daalhuizen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb, dat was gebaseerd op een advies van het CIZ. Dit advies stelde dat de zoon van appellante, die gediagnosticeerd is met autisme, geen intensieve zorg nodig had, wat een vereiste is voor de toekenning van dubbele kinderbijslag onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante heeft aangevoerd dat het CIZ-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de medische informatie van haar zoon. De Raad oordeelt echter dat het CIZ over voldoende relevante informatie beschikte en dat de beoordeling zorgvuldig was. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat de Svb geen verwachtingen heeft gewekt die appellante redelijkerwijs mocht hebben. De Raad bevestigt dat de Svb bevoegd was om het eerdere besluit tot toekenning van dubbele kinderbijslag te herzien. De uitspraak betekent dat appellante geen recht heeft op dubbele kinderbijslag en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

22/2173 AKW
Datum uitspraak: 27 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2022, 20/6238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of de Svb heeft mogen beslissen dat appellante vanaf het tweede kwartaal van 2020 geen recht op dubbele kinderbijslag heeft. De Raad oordeelt dat de Svb dat mocht doen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Daalhuizen. De Svb is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De zoon van appellante, geboren op [geboortedatum] 2004, is gediagnosticeerd met autisme en bij hem is sprake van een gebrekkige stress- en emotieregulatie.
1.2.
Met een besluit van 4 maart 2020 heeft de Svb beslist dat appellante vanaf het tweede kwartaal van 2020 geen recht heeft op dubbele kinderbijslag. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De Svb heeft met een besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft aan het bestreden besluit een advies van het CIZ en het Beoordelingskader BUK (Beoordelingskader) ten grondslag gelegd. De zoon van appellante heeft geen intensieve zorg als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) nodig en daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Na heroverweging in bezwaar is zijn zorgscore op de peildatum 1 april 2020 vastgesteld op nul punten, terwijl voor hem op die datum gezien zijn leeftijd (vijftien jaar) een minimale zorgscore van drie punten vereist is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van het advies van het CIZ en de uitkomst daarvan. De Svb mocht daarom uitgaan van het CIZ-advies. De rechtbank heeft verder overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De Svb heeft bij appellante geen verwachting gewekt waaruit appellante redelijkerwijs mocht afleiden hoe de Svb zou beslissen of een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige toezegging daarover gedaan.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het CIZ-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij maakt extra kosten voor de noodzakelijke ondersteuning en begeleiding van haar zoon. Deze kan zij financieren uit de dubbele kinderbijslag. Hiermee heeft het CIZ onvoldoende rekening gehouden in de beoordeling. Verder is de zoon van appellante ten onrechte nooit door een arts of een deskundige van het CIZ gezien. Er is slechts sprake van een papieren beoordeling. Ook heeft het CIZ onvoldoende rekening gehouden met de in bezwaar overgelegde (medische) informatie van de behandelaren. Ook op school vergt de zoon van appellante extra begeleiding en ondersteuning. Daarnaast is het vertrouwensbeginsel geschonden, omdat appellante vanaf het tweede kwartaal van 2019 dubbele kinderbijslag ontving op basis van een positief CIZ-advies. Naar aanleiding van een eerdere procedure over een eerdere afwijzing van dubbele kinderbijslag, is het CIZ tot de conclusie gekomen dat dit positief CIZ-advies onjuist was. Zonder deze procedure zou het besluit van 4 maart 2020 nooit zijn genomen. Dit leidt tot strijd met het vertrouwensbeginsel.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat het CIZ-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat appellante de dubbele kinderbijslag inzet voor het bekostigen van begeleiding en ondersteuning van haar zoon is geen relevant gegeven voor de beoordeling van de vraag of sprake is van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW. Dat het CIZ die gemaakte kosten niet of onvoldoende heeft meegenomen in het onderzoek of advies, is geen reden om te oordelen dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Ook het feit dat geen arts of medewerker van het CIZ de zoon van appellante heeft gezien, is geen reden om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is. De Raad ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat er in dit geval aanleiding was om de zoon van appellante in persoon te zien en te onderzoeken. Uit het dossier volgt dat het CIZ over alle relevante informatie beschikt, waaronder de door appellante in bezwaar ingediende aanvullende informatie. Appellante heeft niet uitgelegd waarom het voor de beoordeling noodzakelijk is dat haar zoon in persoon had moeten worden gezien.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat te weinig waarde is gehecht aan de overgelegde stukken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft niet voldoende geconcretiseerd welke informatie is onderschat en op welke items de beoordeling onjuist of onvoldoende is. De Raad neemt aan dat appellante met haar stelling dat haar zoon op enig moment een gevaar was voor haar en dat zij hem niet meer onder controle kon houden, bedoelt dat op het item ‘gedrag’ de beoordeling onjuist of onvoldoende is. Dit betoog leidt niet tot het resultaat dat zij wel recht heeft op dubbele kinderbijslag. Voor toekenning van dubbele kinderbijslag is in dit geval zoals gezegd een minimale zorgscore van drie punten vereist. Een score van één punt op het item ‘gedrag’ is daarom onvoldoende. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling op andere items onjuist of onvoldoende is, en dat dit had moeten leiden tot een score op die items.
4.3.1.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel, slaagt ook niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Svb bij appellante geen verwachting heeft gewekt, waaruit appellante redelijkerwijs mocht afleiden hoe de Svb zou beslissen.
4.3.2.
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep op het vertrouwensbeginsel vervolgens verwezen naar eerdere besluitvorming waarbij zij vanaf het tweede kwartaal 2019 wèl dubbele kinderbijslag kreeg op basis van een positief CIZ-advies. Dit eerdere besluit tot toekenning van de dubbele kinderbijslag is in het besluit van 4 maart 2020 herzien. De Svb heeft op grond van artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW de bevoegdheid om een besluit tot toekenning van dubbele kinderbijslag te herzien als de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Gelet op deze bevoegdheid kan appellante aan de eerdere toekenning dan ook geen vertrouwen ontlenen dat zij daarna wel recht heeft op dubbele kinderbijslag. De omstandigheid dat een eerdere procedure over een eerdere afwijzing van dubbele kinderbijslag in 2016 in feite geleid heeft tot het herzieningsbesluit van 4 maart 2020, zoals door appellante aangevoerd, is ook geen reden om te oordelen dat de Svb hier in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en C.W.C.A. Bruggeman en D.A. Verburg als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
(getekend) J. Brand
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Kinderbijslagwet(AKW)
Op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
Op grond van artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder b van de AKW herziet de Svb een besluit tot toekenning van kinderbijslag indien de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Besluit uitvoering kinderbijslag(Buk)
Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Buk is van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW sprake als het een kind betreft dat zodanig ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard dat de verzorging en oppassing door de ouders in ernstige mate wordt verzwaard. Op grond van het tweede lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van intensieve zorg als bedoeld in het eerste lid.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Buk wint de Svb, om te bepalen of een kind intensieve zorg behoeft, een op medische gegevens gebaseerd advies in bij het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg. In het tweede lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de procedure alsmede de Beoordelingscriteria waarop het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt gebaseerd.
Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg(Regeling)
In artikel 1 van de Regeling is bepaald, voor zover van belang, dat in deze regeling onder advies wordt verstaan, een op medische gegevens gebaseerd advies als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Buk.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling kan de Svb vaststellen dat sprake is van intensieve zorg indien het advies positief luidt. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, luidt het advies positief indien het kind blijkens de beoordeling van het CIZ intensieve zorg nodig heeft.
In artikel 3, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de beoordeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, tot stand komt aan de hand van de volgende items:
a. lichaamshygiëne;
b. zindelijkheid;
c. eten en drinken;
d. mobiliteit;
e. medische verzorging;
f. gedrag;
g. communicatie;
h. alleen thuis zijn;
i. begeleiding buitenshuis;
j. bezig houden, handreikingen.
In het tweede lid is bepaald dat indien het CIZ oordeelt dat er sprake is van een zware zorgbehoefte op een item, het CIZ op dit item een punt toekent. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, behoeft het kind intensieve zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, indien het tien-zeventien jaar is en het CIZ minimaal drie punten toekent.
Beoordelingskader BUK 2018(Beoordelingskader)
Het CIZ hanteert bij de beoordeling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling, het Beoordelingskader. Hierin is bij ieder item als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling uitgewerkt wanneer een punt wordt toegekend. Verder is bij ieder item vermeld wanneer geen score wordt toegekend.