ECLI:NL:CRVB:2024:2315
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens niet voldoen aan wachttijd
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 1 mei 2022 door het Uwv, en de daaropvolgende weigering van een WIA-uitkering per 4 juli 2022. Appellant, die als productiemedewerker werkte, meldde zich op 6 juli 2020 ziek met diverse klachten. Het Uwv kende hem een ZW-uitkering toe, maar concludeerde na medisch onderzoek dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Appellant betwistte deze conclusie, met name de inschatting van zijn psychische beperkingen, en stelde dat het Uwv onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn behandelend psycholoog.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het Uwv. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd, omdat appellant niet voldeed aan de vereiste wachttijd van 104 weken voor de WIA-uitkering. De Raad vond geen aanleiding om af te wijken van dit oordeel, aangezien appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De Raad wees het verzoek om een deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.