ECLI:NL:CRVB:2024:2309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
24/649 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 24 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. F. Folkers, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante voor het laatst als tuincentrum medewerker heeft gewerkt en zich op 26 augustus 2020 ziek heeft gemeld met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waarbij een arts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De arts concludeerde dat appellante beperkingen had, maar het Uwv weigerde de uitkering op basis van de vaststelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat door de Raad in hoger beroep is bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies niet in strijd waren met de belastbaarheid van appellante en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/649 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
31 januari 2024, 23/2178 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 24 augustus 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Folkers, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Folkers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als tuincentrum medewerker voor 12,13 uur per week. Op 26 augustus 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft bij het verrichten van werkzaamheden. Hij heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2022. Het gaat daarbij om verschillende beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast kan appellante niet ’s nachts werken en is zij aangewezen op regelmatige werktijden (geen ploegendiensten).
Op basis van een stoornis in de energiehuishouding is een urenbeperking opgenomen van ongeveer 4 uur per dag/20 uur per week. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 augustus 2022 geweigerd appellante met ingang van 24 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 22 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te
twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De
(verzekerings) artsen hebben voldoende gemotiveerd dat rekening is gehouden met de klachten van appellante op de datum in geding, 24 augustus 2022. Dat appellante inmiddels onder behandeling is bij het FACT-team, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Appellante heeft haar stellingen niet nader onderbouwd met medische stukken. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft in verband met haar psychische klachten. In de FML is ten onrechte geen beperking aangenomen voor het concentreren, het verdelen van de aandacht en het herinneren. Verder is het voor appellante lastig om doelmatig te handelen en is haar handelingstempo aanzienlijk vertraagd. Ook is appellante ten onrechte niet beperkt geacht op het onderdeel samenwerken. Ten aanzien van de geselecteerde functies heeft appellante gesteld dat zij deze functies niet kan verrichten, gelet op haar beperkingen. Zij heeft erop gewezen dat de reservefunctie medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) vergelijkbaar is met haar laatste werk als medewerker tuinbouw. Zij heeft de Raad verzocht om vergoeding van schade.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen
.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er op de datum in geding, 24 augustus 2022, geen aanleiding is om met betrekking tot de psychische klachten meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat uit de enkele verwijzing naar het FACT-team niet blijkt dat appellante verdergaande beperkingen heeft. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat haar beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat niet gebleken is dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijden.
4.4.
De geselecteerde (reserve)functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) is niet aan de schatting ten grondslag gelegd. Overigens heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van
15 augustus 2022 vastgesteld dat de maatgevende arbeid (tuincentrum medewerker) niet geschikt is vanwege de onregelmatige werktijden. In de (reserve)functie medewerker tuinbouw is geen sprake van onregelmatige werktijden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Nu het hoger beroep niet slaagt moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.M. Korver