ECLI:NL:CRVB:2024:2302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
24/614 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 22 oktober 2022. Appellante, die voor het laatst als verkoopster werkte, meldde zich op 31 maart 2021 ziek met zowel fysieke als psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kan verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de door appellante ingediende medische stukken geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad onderschreef dat de FML van 6 maart 2023 voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/614 ZW
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2024, 23/2497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 22 oktober 2022 heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 oktober 2024. Voor appellante is mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopster voor 33 uur per week. Op 31 maart 2021 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 september 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 september 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 22 oktober 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 24 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld in een FML van 6 maart 2023 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan vastgesteld dat appellante onveranderd 65% kan verdienen van het loon voordat zij ziek werd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de door appellante ingediende medische stukken, namelijk een brief van haar behandelend psycholoog en een afleverhistorie medicatie van de apotheek, geen aanleiding geven om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom de door appellante ingediende stukken niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van meer of verdergaande beperkingen dan opgenomen in de (gewijzigde) FML. Zo zijn daarin al beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ernst van de stressklachten hoger ingeschat op basis van de verkregen informatie in bezwaar. Omdat appellante dagelijks Quetiapine slikt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bovendien meer specifieke voorwaarden in persoonlijk functioneren opgenomen. In verband met haar fysieke klachten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, om overbelasting te voorkomen, aanvullende beperkingen aangenomen voor frequent buigen, reiken en hoofdbewegingen maken. Appellante heeft niet met medische informatie onderbouwd dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De arbeidsdeskundige heeft met betrekking tot de eventuele signaleringen voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in de functies niet wordt overschreden. Het feit dat appellante 10 maanden nadien opnieuw in aanmerking is gebracht voor een ZWuitkering is niet relevant nu niet gebleken is dat de medische situatie van appellante in de periode tussen de datum in geding en de nieuwe ziekteperiode ongewijzigd is gebleven.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het hoger beroep spitst zich toe op het standpunt van appellante dat een urenbeperking had moeten worden opgenomen. Appellante heeft zich daarnaast in augustus 2023 opnieuw ziekgemeld en het Uwv acht haar per 11 augustus 2023 niet in staat om de bij de EZWb geselecteerde functies te verrichten. Zij vindt het lastig te begrijpen dat zij in de 10 maanden tussen de twee perioden van ZWuitkering wel in staat werd geacht om fulltime arbeid te verrichten. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar onder meer de informatie van de huisarts die gedateerd is slechts twee dagen voor de datum in geding. Daaruit volgen PTSS en pijnklachten waardoor appellante slaapproblemen, vermoeidheid en geheugenklachten ervaart. Zij heeft recuperatietijd nodig. Op grond van de ernst, combinatie van klachten en medicatie is zowel uit preventief als uit energetisch oogpunt een urenbeperking aangewezen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De beroepsgrond dat appellante zwaarder beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen, slaagt niet.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in overweging 13 van de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 maart 2023 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 6 maart 2023 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat zij in hoger beroep onder verwijzing naar informatie van het door haar in bezwaar ingebrachte huisartsenjournaal heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de huisarts weergegeven informatie van de psychologen bij de beoordeling betrokken en dezelfde diagnoses als uitgangspunt genomen. Zij heeft in haar rapport van 6 maart 2023 ook getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid en overtuigend gemotiveerd dat appellante weliswaar slaapproblemen en vermoeidheid ervaart overdag maar dat zij expliciet heeft aangegeven overdag niet te slapen. De stoornis in de energiehuishouding leidde op de datum in geding kennelijk niet tot noodzakelijke verhoogde recuperatieperioden bij appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast toegelicht dat met de aangenomen beperkingen in zowel persoonlijk en sociaal functioneren als in fysieke belasting dusdanig rekening is gehouden met de op de datum in geding aanwezige problematiek van appellante, dat een aanvullende beperking van de duurbelastbaarheid op energetische gronden niet geïndiceerd is. Daarnaast is er ook geen sprake van een aandoening die gepaard gaat met een patroon van overschrijding van eigen grenzen en appellante volgt geen behandeling waardoor zij feitelijk niet ten minste acht uur per dag beschikbaar is om te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er geen grond bestaat voor een verdergaande urenbeperking op de datum hier in geding. Tussen partijen is niet in geschil dat de klachten van appellante na de datum in geding zijn toegenomen, onder meer vanwege een ontsteking aan de armen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het feit dat appellante nadien opnieuw in aanmerking is gebracht voor een ZW-uitkering geen aanleiding vormt om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D. Schaap