ECLI:NL:CRVB:2024:2297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
24/775 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 1 juni 2019 ziekmeldde met rug- en hoofdpijnklachten, betwist de conclusie van het Uwv en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 oktober 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S. de Vries, en het Uwv door E.C. van der Meer.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft een neurologische en psychiatrische expertise laten uitvoeren, waarbij psychiater Van Aalst en psychiater J.K. Van der Veer betrokken waren. De Raad concludeert dat de bevindingen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze beslissing.

Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek is gedaan en dat zijn psychische klachten niet adequaat zijn beoordeeld. De Raad oordeelt echter dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/775 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2024, 22/4181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 december 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 28 mei 2021 geen WIAuitkering heeft toegekend omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 oktober 2024. Namens appellant is mr. De Vries verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als teamleider voor gemiddeld 39,81 uur per week. Op 1 juni 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rug- en hoofdpijnklachten en spanningsklachten. Een week na de ziekmelding zijn deze klachten toegenomen vanwege een auto-ongeval. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Op verzoek van deze arts heeft er een neurologische en psychiatrische expertise door DC VerzuimDiagnostiek plaatsgevonden. De neuroloog heeft op zijn vakgebied geen diagnose kunnen stellen die de klachten aan de nek en rug en de hoofdpijnklachten kunnen verklaren. Vervolgens heeft psychiater Van Aalst appellant gesproken en onderzocht. Omdat zij vanwege privéomstandigheden het onderzoek niet kon voltooien, heeft psychiater J.K. Van der Veer, niet praktiserend psychiater, het onderzoek afgerond. Deze psychiater heeft appellant gesproken via beeldbellen en kan na studie op basis van de aantekeningen van verzekeringsarts Van Aalst en zijn eigen onderzoeksbevindingen een diagnose depressieve stoornis niet vaststellen noch verwerpen. Er zijn volgens de psychiater bij appellant meer aanwijzingen voor een psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornis, volgens de DSM-5 te classificeren als een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, namelijk een persisterende complexe rouwstoornis. Gelet op de conclusies van de psychiatrische expertise zijn er volgens de verzekeringsarts geen aanknopingspunten voor een ernstige psychische stoornis. De verzekeringsarts heeft vervolgens om preventieve redenen beperkingen bij persoonlijk en sociaal functioneren vastgesteld en lichte beperkingen voor het tillen en dragen. Voor een urenbeperking bestaat geen aanleiding. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft appellant daarop in staat geacht de geselecteerde functies van inpakker, heftruckchauffeur en snackbereider te verrichten. Berekend is dat appellant per 28 mei 2021, 32,99% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 23 mei 2022 geweigerd appellant met ingang van 28 mei 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2
Bij besluit van 12 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2022 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juli 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 augustus 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft een neurologische en psychiatrische expertise laten verrichten. Het enkele feit dat psychiater Van der Veer het onderzoek van zijn collega heeft overgenomen, inclusief haar aantekeningen, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is. Van der Veer heeft appellant ook nog via een beeldbelverbinding gesproken. Ook het feit dat deze BIG-geregistreerde psychiater niet praktiserend was, maakt niet zonder meer dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De belastbaarheid van appellant is in de medische rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft de gestelde klachten, rond de datum in geding, te weten hoofd-, nek-, rugklachten, linker handklachten, hoge bloeddruk, weinig slapen en psychische klachten in zijn onderzoeksgegevens benoemd en met inachtneming van de expertises van de neuroloog en psychiater beperkingen aangenomen in de FML. Het verzoek om een deskundige heeft de rechtbank afgewezen omdat niet gebleken is dat de expertise van de psychiater niet zorgvuldig tot stand is gekomen en er geen twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling. Wat betreft de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen in hun rapporten van 20 mei 2022 en 13 juni 2023 voldoende hebben gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van appellant, binnen zijn belastbaarheid vallen zoals vastgesteld in de FML en dus geschikt voor hem zijn. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat appellant gezien het opleidingsniveau, leervermogen en de werkervaring in staat kan worden geacht de geduide functies uit te oefenen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat geen zorgvuldig medisch onderzoek is gedaan naar de psychische toestand van appellant. De psychiatrische expertise is chaotisch verlopen doordat twee psychiaters onderzoek hebben gedaan. Niet inzichtelijk is welke aantekeningen psychiater Van Aalst heeft gemaakt en op welke wijze psychiater Van der Veer deze aantekeningen heeft betrokken bij de weging van zijn eigen onderzoeksbevindingen. Voorts heeft psychiater Van der Veer een depressieve stoornis niet kunnen aantonen noch uitsluiten en daarmee heeft hij geen antwoord gegeven op de onderzoeksvraag van de verzekeringsarts. Gezien de conclusie uit de psychiatrische expertise had de verzekeringsarts er niet vanuit kunnen gaan dat er geen sprake was van een depressieve stoornis maar had de verzekeringsarts nader onderzoek moeten instellen. Er is te gemakkelijk aangenomen dat de klachten van appellant gerelateerd zouden zijn aan de stress en de rouw vanwege het overlijden van appellants vader. Appellant heeft van meet af aan depressieve klachten gemeld. Ten onrechte wordt ervan uitgegaan dat eerst na de datum in geding deze psychische klachten zijn toegenomen tot depressieve klachten. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de nek- en rugklachten, de hoofdpijnklachten, de oogproblematiek en de klachten aan de handen. Ook is ten onrechte geen urenbeperking vastgesteld vanwege de vermoeidheidsklachten. Appellant heeft verzocht om de psychiatrische expertise nader af te laten ronden dan wel om benoeming van een deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. In hoger beroep heeft het Uwv een rapport van 18 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.

Het oordeel van de Raad.

4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 28 mei 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellant per die datum heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat appellant niet wordt gevolgd in zijn grond dat het op verzoek van de verzekeringsarts uitgevoerde psychiatrisch onderzoek, niet zorgvuldig is geweest omdat psychiater Van der Veer hem niet in persoon heeft gezien. Uit de psychiatrische expertise blijkt dat psychiater van Aalst aantekeningen heeft gemaakt onder meer van het fysieke gesprek op 15 november 2021. Omdat psychiater van Aalst vanwege privéomstandigheden het onderzoek niet heeft kunnen afronden, heeft psychiater Van der Veer, als opvolgend onderzoeker, het onderzoek vervolgd. Psychiater Van der Veer heeft het dossier overgenomen inclusief de aantekeningen die psychiater Van Aalst heeft gemaakt. Voorts heeft de psychiater op 17 februari 2022 via beeldbellen, aanvullend, met appellant en zijn echtgenote gesproken. Op grond van zijn onderzoeksbevindingen, bestudering van de stukken en de aantekeningen van psychiater Van Aalst heeft hij zijn overwegingen en conclusies gebaseerd. Dit blijkt ook uit zijn expertiserapport van 4 maart 2022 waar psychiater Van der Veer heeft geciteerd uit de aantekeningen van psychiater Van Aalst. Uit dit geheel aan omstandigheden komen geen aanknopingspunten naar voren dat de psychiatrische expertise niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.5.
Dat een nader onderzoek was aangewezen, omdat psychiater Van der Veer geen antwoord op de vraagstelling heeft gegeven, wordt evenmin gevolgd. De conclusie van psychiater Van der Veer dat op basis van het onderzoek een diagnose depressieve stoornis niet is vast te stellen of te verwerpen, maakt niet dat het onderzoek onvolledig is. Psychiater Van der Veer heeft namelijk vervolgd dat er meer aanwijzingen zijn voor een psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornis, die volgens de DSM-5 te classificeren zijn als een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, en in dit geval een persisterende complexe rouwstoornis waarvan de ernst ligt tussen een normale reactie en een depressieve stoornis. Gezien deze bevindingen, heeft psychiater Van der Veer wel degelijk de vraagstelling van de verzekeringsarts beantwoord. Voor nader psychiatrisch (vervolg)onderzoek zoals verzocht, bestond geen aanleiding.
4.6.
Zoals blijkt uit het rapport van 2 mei 2022, heeft de verzekeringsarts op basis van de expertises en op basis van een spreekuur waarbij een psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden in de FML van 2 mei 2022 beperkingen vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en lichte beperkingen voor het tillen en dragen waarmee ook voldoende tegemoet wordt gekomen aan de klachten en de verhoogde bloeddruk. Op het standpunt dat bij appellant al voor de datum in geding sprake was van een evidente depressieve stoornis en dat dat moet leiden tot verdergaande beperkingen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 15 augustus 2023, in beroep overgelegd, en van 18 oktober 2024, in hoger beroep voldoende gemotiveerd uiteengezet dat zowel uit de psychiatrische expertise als de eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen tijdens de spreekuren in de primaire fase en in bezwaar naar voren komt dat het bij appellant bestaande psychische beeld, eerst na de datum in geding is verslechterd. Hieruit kan niet worden herleid dat ten tijde van datum in geding sterkere psychische beperkingen aan de orde waren dan neergelegd in de FML van 2 mei 2022. Evenmin heeft appellant zijn stelling dat voor zijn lichamelijke klachten meer en andere beperkingen, waaronder een urenbeperking, moeten worden vastgesteld, met medische stukken onderbouwd. Omdat er geen aanleiding wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) bestaat er geen reden om een deskundige in te schakelen.
4.7.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv inzichtelijk gemotiveerd waarom, uitgaande van de juistheid van de FML van 2 mei 2022, de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D. Schaap