ECLI:NL:CRVB:2024:2297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 1 juni 2019 ziekmeldde met rug- en hoofdpijnklachten, betwist de conclusie van het Uwv en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 oktober 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S. de Vries, en het Uwv door E.C. van der Meer.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft een neurologische en psychiatrische expertise laten uitvoeren, waarbij psychiater Van Aalst en psychiater J.K. Van der Veer betrokken waren. De Raad concludeert dat de bevindingen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze beslissing.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek is gedaan en dat zijn psychische klachten niet adequaat zijn beoordeeld. De Raad oordeelt echter dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.