ECLI:NL:CRVB:2024:2296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
24/508 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1990, heeft in 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt door diverse medische klachten. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt en heeft haar aanvraag afgewezen.

De rechtbank Rotterdam heeft het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 6 november 2024 heeft de Raad de zaak behandeld. De Raad heeft de argumenten van appellante, die betwistte dat zij arbeidsvermogen heeft en stelde dat haar medische problematiek onvoldoende was meegewogen, overwogen.

De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante op de datum van haar aanvraag over arbeidsvermogen beschikte. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en het Uwv dat appellante voldoet aan de criteria voor arbeidsvermogen, ondanks haar beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/508 WAJONG
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2024, 23/3579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante komt zij in aanmerking voor een Wajong-uitkering omdat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Sarier, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2024. Voor appellante is mr. Sarier verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1990, heeft met een door het Uwv op 28 februari 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarin is vermeld dat appellante sinds 2013 last heeft van psychische klachten, cholesterolklachten, slaapproblemen en eczeem aan handen en voeten, waardoor zij niet tegen koud water kan. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 6 september 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 11 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 31 maart 2023 en 16 mei 2023 benoemd dat appellante beperkingen ondervindt door een licht verstandelijke beperking, depressieve klachten en ondergewicht. Appellante is ondanks haar beperkingen ten minste vier uur per dag belastbaar en in staat om een uur aaneengesloten te werken. Op het moment van haar laattijdige aanvraag, 28 februari 2022, was er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft subsidiair gesteld dat ook indien zou worden aangenomen dat appellante geen arbeidsvermogen had op 28 februari 2022, het arbeidsvermogen van appellante in ieder geval niet duurzaam verloren is gegaan in de periode tussen haar achttiende jaar en haar drieëntwintigste jaar (vijf jaar na het achttiende jaar) omdat appellante in 2016 nog heeft gewerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige gevolgd in zijn standpunt dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en de taken stofzuigen en/of terugplaatsen boeken kan uitvoeren.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht waarom appellante ondanks haar beperkingen ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is om een uur aaneengesloten te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 16 mei 2023 toegelicht waarom de in bezwaar ontvangen informatie van de huisarts van 6 februari 2023 geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd en de in beroep ingebrachte informatie van psychiater Van Dam van 27 september 2023 heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. De rechtbank heeft meegewogen dat deze informatie niet ziet op de datum in geding. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 april 2022 gemotiveerd toegelicht dat appellante in staat is om instructies op te volgen en afspraken na te komen. Appellante heeft ook geen beperkingen voor het ontwikkelen van vaardigheden, waardoor zij in staat is om instructies te begrijpen en te onthouden die nodig zijn om handelingen zelfstandig en op de juiste manier uit te voeren. Appellante is niet beperkt op herinneren, zodat zij correct kan onthouden en kan inprenten. Er is ook geen beperking voor het richten van de aandacht, waardoor appellante zich voor langere tijd op het werk kan richten. Appellante kan zelfstandig enkelvoudige of meervoudige taken ondernemen. Zij kan ook dagelijks routinehandelingen uitvoeren en in principe dus ook instructies uitvoeren. Appellante is niet beperkt voor communiceren, waardoor zij boodschappen kan begrijpen en correct kan uitvoeren. Appellante kan zodoende instructies van een werkgever begrijpen, onthouden en uitvoeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden kunnen concluderen dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook inzichtelijk gemotiveerd dat appellante de voorbeeldtaken stofzuigen en boeken terugplaatsen kan vervullen. Er zijn geen beperkingen waardoor appellante dit werk niet zou kunnen uitoefenen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante betwist dat zij arbeidsvermogen heeft. Zij voldoet aan de vier vereisten voor een Wajong-uitkering. Het Uwv is bij de beoordeling voorbij gegaan aan de omstandigheden waaronder zij haar leven en gezin draaiende probeert te houden. Ook hebben de verzekeringsartsen haar medische problematiek onvoldoende meegewogen. Zij heeft nog altijd een verminderde energie, psychische klachten en een kwetsbaarheid op emotioneel vlak. Appellante heeft benoemd dat zij geholpen wordt bij haar huishouden. Appellante betwist dat zij vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken. Haar activiteiten in de periode tussen haar achttiende jaar en de vijf jaar erna en haar arbeidsvermogen in 2016 waren verwaarloosbaar en kunnen het standpunt van het Uwv dat zij nu over arbeidsvermogen beschikt onvoldoende dragen. Appellante betwist dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ook kan zij de voorbeeldtaken niet uitvoeren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Artikel 1a:11 van de Wajong luidt als volgt:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de datum van de ontvangst van de (laattijdige) aanvraag, 28 februari 2022 (datum in geding) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep en heeft deze gronden niet met nieuwe stukken onderbouwd. Appellante heeft geen nieuwe redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft overtuigend gemotiveerd waarom het Uwv gevolgd kan worden in het standpunt dat appellante niet voldoet aan de vier criteria om voor een Wajong-uitkering in aanmerking te komen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Nu het Uwv gemotiveerd heeft onderbouwd waarom appellante op 28 februari 2022 over arbeidsvermogen beschikt, kon het Uwv volstaan met deze beoordeling zonder verder terug te kijken naar de situatie van appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden en de periode van vijf jaar daarna. Daaraan wordt alleen toegekomen indien een betrokkene op de datum van de laattijdige aanvraag niet over arbeidsvermogen beschikt. Het standpunt van appellante dat haar activiteiten in de periode tussen haar achttien jaar en de vijf jaar erna en haar arbeidsvermogen in 2016 verwaarloosbaar waren, geven daarom geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. Het Uwv heeft onderkend dat appellante beperkingen heeft, maar de omvang van deze beperkingen is niet zodanig dat zij op 28 februari 2022 aan de vereisten voor een Wajong-uitkering voldoet.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.M. Snellenberg