ECLI:NL:CRVB:2024:2294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23/1631 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uwv, die stelt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij aangeeft dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en heeft haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 26 april 2024 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de zaak behandeld en het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waarbij zij stelt dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft en niet in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De Raad oordeelt echter dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante over deze vaardigheden beschikt en dat zij ten minste vier uur per dag belastbaar is.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat zij op de relevante datum arbeidsvermogen had. De weigering van de Wajong-uitkering blijft dan ook in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/1631 WAJONG
Datum uitspraak: 4 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2023, 22/1284 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2021 (de dag dat zij achttien jaar werd) duurzaam niet over arbeidsvermogen. Daarom had zij als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. Proenings, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Proenings en haar moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutte.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het Uwv heeft gereageerd op vragen van de Raad. Appellante heeft een nadere reactie ingediend.
Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 2003. Zij heeft met een door het Uwv op 25 mei 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante psychische en lichamelijke klachten heeft als gevolg van een niet-verbale leerstoornis (NLD), een dysthyme stoornis, autisme spectrum stoornis (ASS), een persoonlijkheidsstoornis en een chronisch pijnsyndroom. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van GZ-behandelaars, een kinderarts-reumatoloog, een revalidatiearts, [naam VSO], ROC, een individueel begeleider en van appellantes moeder. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en daaruit geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 17 augustus 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 29 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat appellante arbeidsvermogen heeft en dat daarom een beoordeling van de duurzaamheid niet aan de orde is. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
2.1.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen blijkt dat een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn inzichtelijk en bevatten geen tegenstrijdigheden. Het onderzoek kan de getrokken conclusies dragen.
2.2.
Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat er medisch gezien geen grondslag is voor het ontbreken van basale werknemersvaardigheden. Appellante heeft verwezen naar een bij haar vastgesteld disharmonisch intelligentieprofiel en een intakeverslag van expertisecentrum Medinello van 7 september 2021. De verzekeringsarts bezwaar vindt dat het IQ van appellante niet dusdanig laag is dat zij niet in staat is een opdracht te begrijpen, onthouden en uit te voeren, dan wel niet in staat is afspraken na te komen. Voor het niet na kunnen komen van afspraken bestaat geen medische grondslag. Voor vermijdend gedrag bestaat geen medische noodzaak en dit zal juist contra-effectief werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat appellante in staat is om resultaten te behalen. In de verklaring van de begeleider van appellante ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat appellante niet in staat is afspraken na te komen en opdrachten uit te voeren. Dat appellante eerder werk, dagbesteding en stageplaatsen niet kon volhouden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verklaarbaar geacht vanuit het belastbaarheidsprofiel van appellante. Die werkzaamheden waren niet passend voor appellante. De rechtbank heeft geen reden gezien aan deze conclusies te twijfelen.
2.3.
Voorts heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is. Appellante is op energetische gronden beperkt belastbaar geacht tot zes uur per dag en 30 uur per week. Appellante heeft dit bestreden, maar uit de gedingstukken blijkt niet waarom de gestelde urenbeperking niet haalbaar is voor appellante. Ook komt uit het dossier geen contra-indicatie naar voren voor (verdere) activering van appellante. Omdat uit de stukken niet blijkt dat voor appellantes slaappatroon een medische oorzaak bestaat, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit niet hoeven meewegen in zijn belastbaarheidsoordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder rekening gehouden met een beperkte mentale belastbaarheid van appellante vanuit de psychopathologie. Hij heeft bij het vaststellen van appellantes belastbaarheid de psychosociale omstandigheden van appellante in aanmerking genomen. Dat die omstandigheden moeten leiden tot de conclusie dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, heeft appellante niet aan de hand van medische stukken onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
2.4.
Verder heeft de arbeidsdeskundige toereikend gemotiveerd waarom appellante de geselecteerde taak “Invoeren van gegevens” (1601) kan uitvoeren. Appellante heeft geen concrete gronden aangevoerd tegen deze specifieke taak.
2.5.
Voor zover appellante een beroep heeft gedaan op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met frequente afwezigheid wegens ziekte heeft zij geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat bij haar sprake is van een dusdanig hoog verzuimrisico wegens ziekte dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd haar in bepaalde arbeid te werk te stellen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft vanwege ziekte en/of gebrek. In 2017 is bij appellante NLD vastgesteld, gecombineerd met angstproblematiek en een negatief zelfbeeld. Ook is sprake van een fors disharmonisch intelligentieprofiel. Appellante heeft een toelichting gegeven op haar klachten en beperkingen. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar informatie van de revalidatiearts van Medinello uit 2021 en de GZpsycholoog uit 2019. Hieruit blijkt onder meer dat de impact van psychosociale factoren op appellantes functioneren zeer ernstig is en dat sprake is van een zeer hoge algemene lijdensdruk. Uit de medische informatie volgt wel degelijk dat een disharmonisch profiel bij appellante ertoe leidt dat zij medisch gezien niet in staat is afspraken na te komen en instructies op te volgen. Het vermijdend gedrag van appellante is het gevolg van de psychiatrische problematiek. Zowel werk als stages kon appellante niet volhouden na een paar keer te zijn verschenen. Het lukt appellante daarnaast niet om afspraken na te komen gelet op haar chronische fysieke klachten. Het is ten slotte niet te verwachten dat er nog een zekere rijping of ontwikkeling zal optreden van appellantes basale werknemersvaardigheden.
3.2.
Appellante is voorts niet in staat om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Bij een structureel verzuimrisico van ongeveer 30% heeft de Raad geoordeeld dat dit zodanig excessief is dat van een werkgever tewerkstelling van een werknemer niet in redelijkheid kan worden verlangd. Bij appellante is er sprake van een aanzienlijk hoger verzuim dan 30%. Appellante is hooguit een paar keer op stage verschenen als gevolg haar psychische en lichamelijke aandoeningen. Appellante heeft voorts wel degelijk concrete gronden aangevoerd tegen de taak “Invoeren van gegevens”. Daarbij komt dat een taakomschrijving ontbreekt in het dossier.
3.3.
Appellante is ten slotte niet vier uur per dag belastbaar. De aangenomen duurbelastbaarheid tot zes uur per dag en 30 uur per week is voor haar te veel. Uit het feit dat appellante niet geschikt is voor een poliklinisch revalidatietraject volgt dat zij niet vier uur per dag belastbaar is. Appellante heeft daarbij verwezen naar onder meer informatie van Medinello en Libra. Uit het dossier blijkt dat appellante keer op keer vastloopt en ernstige psychische klachten heeft. De verzekeringsartsen hebben niet inzichtelijk gemaakt en niet navolgbaar gemotiveerd waarom appellante met deze klachten en beperkingen vier uur per dag belastbaar is. Uit het dossier blijken voorts wel degelijk contra-indicaties voor (verdere) activering van appellante.
3.5.
Ter onderbouwing van haar standpunten heeft appellante voorts verwezen naar een behandelplan uit 2023 van GGZ Oost-Brabant en een verklaring van haar werkbegeleider.
Het standpunt van het Uwv
3.6.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 11 maart 2024, 23 april 2024 en 7 juni 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een rapport van 27 maart 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en twee taakomschrijvingen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, of (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, of (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 23 juni 2021 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt, geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essenties een herhaling van wat zij in het beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en geeft de Raad geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
Basale werknemersvaardigheden
4.4.
De Raad is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsartsen hebben met juistheid vastgesteld dat er, gelet op appellantes beperkingen, geen medische reden is dat appellante niet in staat zou zijn een opdracht te begrijpen, onthouden en uit te voeren, of niet in staat zou zijn afspraken na te komen.
4.5.
De verzekeringsartsen hebben, uitgaande van een depressieve persoonlijkheidsstoornis (dysthymie) in combinatie met een NLD en SOLK (chronisch pijnsyndroom), geconcludeerd dat appellante stoornissen heeft in de algemene mentale functies, met name in aanleg en intrapersoonlijke functies, in globale psychosociale functies en in de energiehuishouding. Als gevolg hiervan heeft zij een beperking in het leren en toepassen van kennis: zij dreigt af te haken uit angst. Daarnaast heeft zij beperkingen in het doen van taken en het voldoen aan eisen: zij kan moeilijk overzicht krijgen waardoor zij niet in staat is om structuur te kunnen aanbrengen of prioriteiten te stellen. Zij heeft een lage stressbestendigheid met stresserende factoren als drukte, chaos, veel mensen in de omgeving of nieuwe dingen. Daarvoor behoeft zij extra begeleiding die ook de hulpvraag moet signaleren. Verder heeft appellante beperkingen in de communicatie: zij is verbaal sterk maar pakt non-verbale boodschappen niet goed op. Hierin schuilt een risico van overschatting en overvraging van appellante. Zij kan kritiek niet goed hanteren en loopt een verhoogd risico op conflictsituaties. Omgaan met onbekenden is ook een stresserende factor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieraan in zijn rapport van 12 april 2022 onder meer aan toegevoegd dat bij het aanleren van activiteiten een begeleidingsnoodzaak bestaat voor appellant om op terug te vallen, waarbij de begeleider kan vaststellen wanneer appellante hulp nodig heeft en een positieve bekrachtiging kan geven. Appellante is beperkt geacht voor mentaal en fysiek belastende activiteiten in algehele zin. Met juistheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 maart 2024 geconcludeerd dat de door appellante aangeleverde medische informatie van onder meer GGZ hiermee in lijn ligt. Het standpunt van appellante dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht wordt daarom niet gevolgd.
4.6.
Over het disharmonisch intelligentieprofiel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na vragen van de Raad hierover, in zijn rapport van 7 juni 2024 genoegzaam gemotiveerd dat daarmee geen sprake is van een op zichzelf staande aandoening in de zin van een verstandelijke stoornis, maar dat de resultaten van de metingen mogelijk gedrukt kunnen zijn door de depressieve persoonlijkheidsstoornis (episodes van neerslachtigheid) en de NLD. Vanuit de laatstgenoemde diagnoses zijn beperkingen aangenomen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit kan worden gevolgd.
4.7.
Appellante heeft gesteld dat voor haar begeleiding noodzakelijk is die onder meer voor een positieve bekrachtiging zorgt om de faalervaringen van appellante te ondervangen en haar intrinsieke motivatie te doen toenemen. Die vorm van begeleiding staat niet in de weg aan het aannemen van basale werknemersvaardigheden. Binnen beschut werk kan immers sprake zijn van permanent toezicht en intensieve begeleiding, ook op persoonlijk vlak. De Raad vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 27 maart 2024 genoegzaam heeft gemotiveerd dat appellante begeleiding nodig heeft om handelingen stap voor stap te leren en erop toe te zien dat zij die handelingen kan blijven uitvoeren, maar dat dit er niets aan af doet dat appellante op zichzelf basale werknemersvaardigheden heeft. Appellante is in staat gebleken een MBO 1-diploma te halen, waarvoor zij op tentamens is verschenen en opgedane kennis heeft toegepast. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat zou zijn om, bijvoorbeeld binnen een beschutte werkomgeving, opdrachten te begrijpen en instructies op te volgen.
Vier uur per dag belastbaar
4.8.
De conclusie dat appellante tenminste vier uur per dag belastbaar is, ondanks de uitgebreide aangenomen beperkingen, kan ook gevolgd worden. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 12 februari 2022 en 11 maart 2024 heeft uiteengezet, is een duurbelastbaarheid van zes uur per dag en 30 uur per week aangenomen uit energetisch oogpunt in verband met het chronisch pijnsyndroom. Hiermee kan appellante wat meer rust en recuperatiemomenten in acht nemen dan een gezond persoon van haar leeftijd. Een verdergaande urenbeperking is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde omdat appellante geen energetische tekorten heeft die herleidbaar zijn tot een medisch objectiveerbare oorzaak. Ook is er geen sprake van niet-beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt wegens een medische behandeling of aanleiding om op preventieve gronden een verdergaande urenbeperking aan te nemen.
4.9.
Dat appellante niet tenminste vier uur per dag belastbaar kan zijn omdat zij niet geschikt bevonden zou zijn voor (poli)klinische revalidatiebehandeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht niet gevolgd. Mogelijk hoorde appellante niet tot de juiste doelgroep van de specifieke behandeling en daarnaast is een revalidatietraject qua intensiteit niet vergelijkbaar met actief zijn binnen beperkte kaders. Ook uit het dagverhaal van appellante volgt niet dat zij niet tenminste vier uur per dag actief kan zijn. Uit de brief van de werkbegeleider van appellante over de opleidingen en stages die appellante geprobeerd heeft te volgen, volgt niet dat appellante niet vier uur per dag belastbaar is. Bovendien gaat het er niet om of appellante dat eerdere werk kon volhouden, maar of zij een specifieke Wajong-taak, eventueel in het kader van beschut werk en dus met intensieve begeleiding en permanent toezicht, kan uitvoeren.
4.10.
Over de pijn die bij appellante qua ernst en complexiteit door behandelaars op WPN 4niveau is gesteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 juni 2024 nader uiteengezet dat bij dit niveau sprake is van het ervaren van pijn en belemmeringen in activiteiten en participatie (ernstige tot zeer ernstige impact) en psychosociale problematiek die in zeer ernstige mate invloed heeft op het (ervaren) niveau van functioneren. Hierbij is specialistische revalidatie aangewezen. Het Uwv is bij de medische beoordeling uitgegaan van het ervaren van een hoge mate van pijnklachten en belemmeringen door appellante. Hiermee is rekening gehouden in de mate van de geduide beperkingen, voor zover het uitvoeren van handelingen tot gezondheidsschade zouden leiden en rekening houdende met het voorkomen van deconditionering. Ook is een duurbelastbaarheid van zes uur per dag en 30 uur per week aangenomen, waarmee enerzijds rekening is gehouden met energetische tekorten en anderzijds het voorkomen van deconditionering.
Taak invoeren van gegevens
4.11.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 maart 2024 nogmaals toegelicht waarom appellante de taak ‘invoeren van gegevens’ kan verrichten en bij dat rapport is ook een omschrijving van die taak gevoegd. Appellante heeft in hoger beroep geen specifieke gronden aangevoerd tegen de geselecteerde taak “Invoeren van gegevens (1601)”. Gelet op de beperkingen van appellante is er geen reden om te oordelen dat deze taak niet geschikt voor haar zou zijn. Voor zover appellante betoogt dat zij deze taak niet kan uitvoeren binnen een arbeidsorganisatie vanwege haar hoge ziekteverzuim, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank daarover en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4 tot en met 4.11 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 23 juni 2021 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het hoger beroep slaagt dus niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver