ECLI:NL:CRVB:2024:2294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uwv, die stelt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij aangeeft dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en heeft haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 26 april 2024 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de zaak behandeld en het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waarbij zij stelt dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft en niet in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De Raad oordeelt echter dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante over deze vaardigheden beschikt en dat zij ten minste vier uur per dag belastbaar is.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat zij op de relevante datum arbeidsvermogen had. De weigering van de Wajong-uitkering blijft dan ook in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.