ECLI:NL:CRVB:2024:2293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uwv op 62,73% per 28 april 2022. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante in stand, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 62,73% blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.