Uitspraak
WIA-uitkering heeft toegekend.
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
WIA-uitkering is per 5 juni 2019 beëindigd omdat appellante na een herbeoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante heeft zich op 17 januari 2023 bij het Uwv gemeld met toegenomen psychische klachten, maar het Uwv heeft vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van haar eerdere WIA-uitkering op 5 juni 2019. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 november 2024. Appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R. Küçükünal, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.L. Lam. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Er zijn geen aanwijzingen dat appellante ten tijde van de beoordeling suïcidaal was of dat er sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de weigering van het Uwv om appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 november 2024.