ECLI:NL:CRVB:2024:226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/109 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeldtoekenning op basis van verzekeringseisen en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om ziekengeld toe te kennen aan betrokkene. De weigering was gebaseerd op het feit dat betrokkene niet verzekerd was voor de Ziektewet (ZW) vanuit de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank had eerder geoordeeld dat betrokkene in januari 2019, toen hij nog verzekerd was, ziek was en niet in staat om zich ziek te melden. Dit oordeel werd echter niet gevolgd door de Raad, die oordeelde dat er geen objectieve gegevens waren die de claim van betrokkene ondersteunden.

De Raad oordeelde dat de beëindiging van de WW-uitkering van betrokkene per 1 maart 2019 in rechte vaststaat, waardoor hij op de datum van zijn ziekmelding op 29 maart 2019 niet verzekerd was voor de ZW. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat er geen bewijs was dat betrokkene in januari 2019 al psychotisch was, en dat de medische informatie die na deze datum was verzameld, niet voldoende was om de claim te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene recht had op een ZW-uitkering, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in zaken omtrent ziekengeld en de voorwaarden waaronder iemand recht heeft op een uitkering. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde ZW-uitkering.

Uitspraak

22/109 ZW
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2021, 20/5427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] , Israël , (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 6 augustus 2020 heeft het Uwv ziekengeld geweigerd, omdat betrokkene niet verzekerd is voor de Ziektewet (ZW) vanuit de Werkloosheidswet (WW). Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 september 2020 (bestreden besluit) bij de weigering gebleven om een ZW-uitkering te verstrekken.
Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak.
Namens het Uwv heeft A. Anandbahadoer hoger beroep ingesteld en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 juli 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Betrokkene is niet verschenen.
Het onderzoek is na deze zitting heropend.
Het Uwv heeft bij brief van 16 oktober 2023 gereageerd op vragen van de Raad.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft bepaald dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering omdat hij niet verzekerd was voor de ZW vanuit de WW. Het Uwv kan het oordeel van de rechtbank dat betrokkene in januari 2019, toen hij verzekerd was op grond van de WW, ziek was en niet in staat was zich ziek te melden, niet volgen. De Raad volgt dit standpunt van het Uwv en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft bepaald dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft op 23 november 2017 een uitkering op grond van de WW aangevraagd. Bij besluit van 30 november 2017 heeft het Uwv een WW-uitkering aan betrokkene toegekend per 1 december 2017. Bij besluit van 5 maart 2019 heeft het Uwv bericht dat in verband met een vakantie in het buitenland de WW-uitkering van betrokkene wordt uitbetaald tot en met 24 februari 2019. Op 17 maart 2019 heeft betrokkene bij het Uwv gemeld dat hij zijn WW-uitkering wil stopzetten. Bij besluit van 27 maart 2019 heeft het Uwv de
WW-uitkering van betrokkene beëindigd per 1 maart 2019. Op 29 juli 2020 heeft betrokkene zich bij het Uwv ziekgemeld vanaf 29 maart 2019.
1.2.
Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft het Uwv de aanvraag van betrokkene om een ZWuitkering afgewezen, omdat betrokkene de week voorafgaande aan zijn eerste ziektedag geen WW-uitkering heeft ontvangen, waardoor hij niet meer verzekerd is voor de ZW vanuit de WW. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het besluit van 6 augustus 2020 gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene op 29 maart 2019 niet in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking stond, geen WW-uitkering ontving en dat de eerdere beëindiging van de WW-uitkering in rechte vaststaat. Gelet hierop was betrokkene per 29 maart 2019 in beginsel niet aan te merken als werknemer als bedoeld in de ZW. Ten aanzien van de eerste ziektedag heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat betrokkene op 26 januari 2019 naar Israël is verhuisd. Volgens de rechtbank kan uit de medische informatie geconcludeerd worden dat betrokkene in januari 2019 psychotisch is geweest zonder ziekte-inzicht en dat zijn familie na betrokkenes terugkomst in Israël heeft gezien dat hij ziek is. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat betrokkene ook ziek is geweest toen hij in januari 2019 nog verzekerd was voor de ZW. De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat betrokkene in januari 2019 niet naar behoren zijn belangen kon behartigen omdat hij psychotisch was en geen ziekte-inzicht had, zodat hem op grond van het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet tijdens zijn verzekering op grond van de ZW ziek heeft gemeld.
Het hoger beroep van het Uwv
3. Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat vaststaat dat betrokkene ziek was toen hij in januari 2019 verzekerd was voor de ZW. Het Uwv handhaaft dat op goede gronden is geconcludeerd dat betrokkene geen recht heeft op een ZW-uitkering. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport van 4 januari 2022 toegelicht dat niet duidelijk is op welk verzekeringsgeneeskundig oordeel de rechtbank haar oordeel dat betrokkene in januari 2019 ongeschikt was voor zijn arbeid heeft gebaseerd. Uit de overgelegde brieven van behandelaars is het duidelijk dat betrokkene in april 2019 psychische klachten had waarvoor hij in Israël hulp heeft gezocht bij psychiater en psycholoog. In de brief van de huisarts van 8 mei 2019 wordt melding gemaakt van psychotische symptomen, maar niet duidelijk is sinds wanneer die er zijn en op basis van welke onderzoeken. Er zijn geen objectiveerbare gegevens uit januari 2019 zelf, op basis waarvan de conclusie getrokken kan worden dat betrokkene (toen) arbeidsongeschikt was.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit, waarbij het Uwv heeft geweigerd een ZW-uitkering aan betrokkene toe te kennen, heeft vernietigd. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Vastgesteld wordt dat de WW-uitkering van betrokkene vanaf 1 maart 2019 is beëindigd. Deze beëindiging staat in rechte vast omdat betrokkene hier geen rechtsmiddel tegen heeft aangewend. Daarmee staat ook vast dat betrokkene op 29 maart 2019, de datum met ingang waarvan hij zich heeft ziekgemeld, niet verzekerd voor was de werknemersverzekeringen. Op grond daarvan bestaat geen recht op een ZW-uitkering per 29 maart 2019.
4.4.
Voor zover betrokkene heeft gesteld en de rechtbank heeft geoordeeld dat in januari 2019, toen hij wel nog verzekerd was, al sprake was van psychotische klachten wordt als volgt geoordeeld. Betrokkene heeft toegelicht dat hij zich met ingang van 29 maart 2019 heeft ziekgemeld, omdat hij op die datum voor het eerst hulp heeft gezocht voor zijn klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat er geen objectieve gegevens zijn van januari 2019 waaruit blijkt dat betrokkene toen al psychotisch was. Uit de brief van de psychiater van 20 mei 2019 en 17 april 2019 en de brief van 1 mei 2019 van de psycholoog, volgt weliswaar dat bij betrokkene in april 2019 psychotische klachten zijn vastgesteld, maar – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – blijkt hieruit niet dat in januari 2019 al sprake was van deze klachten. De brieven zijn van latere datum en geven geen inzicht in de medische situatie van betrokkene in januari 2019, anders dan de weergave van betrokkene zelf. Ook de brief van de (Nederlandse) huisarts van betrokkene van mei 2019 leidt niet tot een ander oordeel. In deze brief wordt weliswaar melding gemaakt van psychotische symptomen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op heldere wijze toegelicht dat hieruit niet duidelijk blijkt sinds wanneer deze symptomen er zijn of op basis van welke onderzoeken deze vermelding is opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemaakt dat een psychose een aanloop kan kennen, maar ook vrij acuut kan optreden. Ook kan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd dat het kan zijn dat de klachten inderdaad al langer bestonden, maar dat niet duidelijk is of dat ook zo was en in welke ernst, zodat niet vastgesteld kan worden dat betrokkene ook ongeschikt was voor zijn arbeid in januari 2019. In hoger beroep heeft betrokkene geen (medische) stukken ingebracht waaruit blijkt dat in januari 2019 sprake was van psychotische klachten.
4.5.
Het Uwv kan verder worden gevolgd in het standpunt dat geen sprake is van nawerking van de ZW-verzekering op grond van artikel 46 van de ZW, omdat de ziekmelding van betrokkene per 29 maart 2019 buiten de vier-weken-termijn van artikel 46 van de ZW valt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 september 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.G. van Straalen

Bijlage

Artikel 7 van de Ziektewet
Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt;
(…)
Artikel 20 van de Ziektewet
De werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd.
Artikel 19 van de Ziektewet
1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
(…)
Artikel 46, eerste lid, van de Ziektewet
Degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, heeft tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.