ECLI:NL:CRVB:2024:225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
22/3917 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering door Uwv; beoordeling duurzaamheid arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant had verzocht om een IVA-uitkering per 22 februari 2021, maar het Uwv had in plaats daarvan een WGA-uitkering toegekend, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen wel degelijk duurzaam waren.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 december 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk aanwezig was. Het Uwv werd vertegenwoordigd via videobellen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was. De Raad volgde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het bestreden besluit van het Uwv had bevestigd.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts van het Uwv voldoende had onderbouwd waarom de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet duurzaam was. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om een WGA-uitkering toe te kennen en wees de verzoeken van appellant om proceskostenvergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22/3917 WIA
Datum uitspraak: 7 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 25 oktober 2022, 22/1357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgever)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant per 22 februari 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellant zijn de beperkingen wel duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering, maar een WGA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.B. Doganer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens [werkgever] B.V. (werkgever) heeft mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink, advocaat, aangegeven als gemachtigde deel te willen nemen aan het geding in hoger beroep.
Appellant heeft geen toestemming gegeven voor het verstrekken van zijn medische gegevens aan werkgever.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Sarioğlu, kantoorgenoot van mr. Doganer. Als tolk was aanwezig W. Woning. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 9 juni 2021 heeft het Uwv appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 22 februari 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 40,75%. Appellant is bekend met fysieke en psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld en op basis hiervan heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant nader vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant is volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 januari 2022, een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 januari 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft tevens bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier nog relevant, als volgt overwogen. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellant volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Met het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 mei 2022 is alsnog voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de volledige arbeidsongeschiktheid op 22 februari 2021 (de datum in geding) niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft duidelijk uiteengezet tot welke resultaten de behandelmogelijkheden van appellant kunnen leiden en welke van zijn beperkingen daarmee kunnen verbeteren. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen verwachting is voldoende gebaseerd op de medische situatie van appellant die gold op 22 februari 2021. Appellant heeft zijn stellingen over de duurzaamheid van zijn beperkingen niet onderbouwd met nieuwe medische informatie die ziet op de datum in geding. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling over de duurzaamheid van de beperkingen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat hij recht heeft op een IVA-uitkering en ter onderbouwing hiervan diverse medische stukken overgelegd. Behandeling van zijn klachten is niet mogelijk gebleken, terwijl de volledige arbeidsongeschiktheid nog steeds voortduurt. Tot op heden heeft zich nog geen enkele verbetering voorgedaan. Het Uwv heeft niet toegelicht waarom de klachten kunnen verbeteren en evenmin waarom nog geen verbetering heeft plaatsgevonden vanaf 22 februari 2021. Ter zitting heeft appellant nog naar voren gebracht dat geen rekening is gehouden met zijn diabetes, welke aandoening al aanwezig was op de datum in geding. De diabetes is verergerd, wat maakt dat zijn arbeidsongeschiktheid duurzaam is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. De vraag ligt voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.2.
De (medische) informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. De informatie – die veelal dateert van na de datum in geding – geeft blijk van de door appellant ervaren klachten en beperkingen, maar bevat geen aanwijzingen waaruit volgt dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding moet worden geacht duurzaam te zijn. Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat geen rekening is gehouden met zijn diabetes. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 januari 2022 blijkt dat de verzekeringsarts hiervan op de hoogte was en dit heeft meegewogen. In het rapport van 25 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de beperkingen van appellant, waaronder de beperkingen voortvloeiend uit diabetes, uiteengezet welke behandelmogelijkheden er zijn voor de bij appellant bestaande aandoeningen en tot wie appellant zich hiertoe moet wenden. Met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorgestelde behandelingen valt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zowel op mentaal als op fysiek vlak nog een zeer grote winst te behalen betreffende de huidige beperkte belastbaarheid van appellant. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit zou moeten blijken dat dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kan worden gevolgd. Er bestaat daarom geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van een WGA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) N. ter Heerdt