Uitspraak
12 december 2022, 21/2582 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als magazijnmedewerkster werkte, heeft zich op 11 maart 2019 ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten, die mede het gevolg waren van een auto-ongeluk. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellante beperkingen had, maar dat deze niet leidden tot een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Het Uwv heeft op 24 februari 2021 besloten om appellante per 8 maart 2021 geen WIA-uitkering toe te kennen.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct had ingeschat. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft in hoger beroep aanvullende medische informatie ingebracht, maar de Raad heeft geoordeeld dat deze informatie niet leidde tot een andere conclusie. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt zijn. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.