ECLI:NL:CRVB:2024:2231
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 29 september 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar uitkering beëindigde. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 september 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. W.N. van der Voet, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de medische en arbeidskundige grondslag voor de beëindiging van de uitkering voldoende is. Appellante heeft aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, maar de Raad volgt dit standpunt niet. De Raad concludeert dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd en dat de rechtbank de eerdere beslissing terecht in stand heeft gelaten.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 2.625,- voor verleende rechtsbijstand en een vergoeding van het griffierecht van € 185,-. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen en is openbaar uitgesproken op 27 november 2024.