ECLI:NL:CRVB:2024:2224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant. Appellant had op 6 augustus 2022 een AOW-pensioen aangevraagd en aangegeven dat hij gehuwd is, maar sinds 2017 apart leeft van zijn echtgenote. De Sociale verzekeringsbank (Svb) concludeerde echter dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven en kende het pensioen toe naar de norm van een gehuwde. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant noopte tot hoger beroep.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 werd de zaak behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. B.B.A. Willering, voerde aan dat er slechts sprake was van financiële verstrengeling en sporadisch contact met zijn echtgenote. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De Raad stelde vast dat appellant en zijn echtgenote een gezamenlijke bankrekening hebben en dat appellant regelmatig financiële ondersteuning biedt aan zijn echtgenote. Dit, samen met het feit dat zij contact onderhouden en elkaar regelmatig ontmoeten, wijst erop dat zij niet als duurzaam gescheiden kunnen worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de toekenning van het AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder iemand als duurzaam gescheiden kan worden aangemerkt en bevestigt de toepassing van de relevante wetgeving met betrekking tot de AOW.