ECLI:NL:CRVB:2024:2199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
24/159 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) inzake de toekenning van kinderbijslag. Appellant had eerder een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, die was afgewezen omdat zijn zoon niet op zijn adres stond ingeschreven. Na een nieuwe aanvraag heeft de Svb kinderbijslag toegekend met terugwerkende kracht van een jaar voorafgaand aan de eerste aanvraag. De Raad heeft de toekenning in stand gelaten, maar heeft de Svb wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten. De zaak is behandeld op een zitting op 3 oktober 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. F.Y. Gans, en de Svb door mr. A.F.L.B. Metz. De Raad oordeelde dat de Svb terecht terugkwam op de eerdere afwijzing, maar dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak op dit punt vernietigd en de Svb veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 2.625,- en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan op 14 november 2024.

Uitspraak

24/159 AKW
Datum uitspraak: 14 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 december 2023, 21/2875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellant heeft de Svb verzocht om terug te komen van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag om kinderbijslag. De Svb is op de eerdere afwijzing teruggekomen en heeft kinderbijslag toegekend met een terugwerkende kracht van een jaar voorafgaand aan de eerste aanvraag. De Raad laat deze toekenning in stand. Wel wordt alsnog een proceskostenvergoeding toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 oktober 2024. Namens appellant is verschenen mr. Gans. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 9 april 2018 kinderbijslag op grond van de AKW [1] aangevraagd voor zijn zoon [naam zoon] , geboren in 2014. Bij de aanvraag bleek dat [naam zoon] niet op zijn adres stond ingeschreven. Er kon niet worden vastgesteld of en per welke datum [naam zoon] in Nederland woont. Met een besluit van 24 september 2018 heeft de Svb de aanvraag afgewezen, omdat appellant ondanks verzoeken daartoe geen nadere informatie heeft verstrekt. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 19 april 2019 heeft appellant opnieuw kinderbijslag aangevraagd. Met een besluit van 26 april 2019 heeft de Svb kinderbijslag toegekend vanaf het derde kwartaal van 2019. In bezwaar heeft de Svb aan appellant vanaf het tweede kwartaal van 2018 kinderbijslag toegekend. Appellant heeft daartegen beroep ingesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat er recht is op kinderbijslag vanaf een eerdere datum, namelijk vanaf de ingang van het verblijfsrecht van [naam zoon] , dan wel het moment dat hij in Nederland woont, 29 april 2016. De rechtbank heeft vervolgens de Svb opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, omdat de aanvraag van 19 april 2019 ook is aan te merken als een verzoek om terug te komen van het besluit van 24 september 2018 in de zin van artikel 4:6 van de Awb. [2]
1.3.
Ter uitvoering van die uitspraak van de rechtbank heeft de Svb met een besluit van 14 september 2021 (bestreden besluit 1) opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2019. Met dit besluit heeft de Svb de weigering van kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2017 tot en met het tweede kwartaal van 2018 gehandhaafd.
1.4.
Met een besluit van 14 december 2021 (bestreden besluit 2) heeft de Svb bestreden besluit 1 ingetrokken. De Svb heeft geconstateerd dat appellant feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waarmee de Svb eerder geen rekening heeft kunnen houden. Deze nieuw gebleken feiten en omstandigheden rechtvaardigen het terugkomen van de eerdere weigering. Aan appellant wordt met ingang van het tweede kwartaal 2017 kinderbijslag toegekend. Met een besluit van 12 januari 2022 heeft de Svb aan appellant de wettelijke rente over de nabetaalde kinderbijslag toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Omdat de Svb na bestreden besluit 1 bestreden besluit 2 heeft genomen, heeft de rechtbank bepaald dat de Svb het griffierecht dient te vergoeden De rechtbank heeft de Svb niet veroordeeld tot vergoeding in de proceskosten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken na intrekking van bestreden besluit 1. Over bestreden besluit 2 voert appellant aan dat hij recht heeft op kinderbijslag per een eerdere datum dan het tweede kwartaal van 2017.

Het oordeel van de Raad

Bestreden besluit 1
4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft de Svb bestreden besluit 1 ingetrokken. Terecht heeft appellant aangevoerd dat nu de Svb in beroep bestreden besluit 1 niet heeft gehandhaafd de rechtbank een veroordeling in de proceskosten in beroep had moeten uitspreken. De aangevallen uitspraak zal daarom op dit punt worden vernietigd. De Raad zal de Svb alsnog in de proceskosten veroordelen.
Bestreden besluit 2
4.2.
Appellant stelt dat de Svb zich niet heeft kunnen beperken tot toekenning van de kinderbijslag met een jaar terugwerkende kracht vanaf de eerste aanvraag. Er is sprake van een zeer bijzondere situatie. Het was niet mogelijk om [naam zoon] op een eerder moment in te schrijven bij de gemeente waar hij sinds 2016 woont, aangezien daarvoor nodig was dat de persoonsgegevens van [naam zoon] op de geboorteakte in Duitsland werden gewijzigd. Dat was een langdurige en moeizame procedure.
4.3.
De Svb heeft met (overeenkomstige) toepassing van artikel 4:6 van de Awb beslist op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 24 september 2018. Met een verzoek als dit wil de verzoeker een bestuursorgaan bewegen tot heroverweging van een in het verleden genomen besluit. Van de Svb wordt gevraagd te onderzoeken of op de datum van het oorspronkelijke besluit een ander besluit zou zijn genomen als op dat moment alle feiten en omstandigheden bekend waren geweest en op correcte wijze in de beoordeling waren betrokken. Doel van dat verzoek is dan, dat het reeds tot stand gekomen rechtsgevolg van het oorspronkelijke besluit wordt veranderd vanaf een datum in het verleden, waarbij mede van belang is dat aan het oorspronkelijke besluit al een aanvraag ten grondslag lag. [3] Met bestreden besluit 2 is de Svb teruggekomen van het oorspronkelijke besluit van 24 september 2018. De Svb heeft daarbij terecht betrokken dat aan dit besluit een aanvraag van 9 april 2018 ten grondslag lag. De Svb heeft gelet op de bedoeling van de wetgever, zoals tot uiting gekomen in artikel 14, derde lid, van de AKW, geen langere terugwerkende kracht toegepast dan een jaar voorafgaand aan deze aanvraag. Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat de Svb gehouden was verder terug te gegaan dan het tweede kwartaal van 2017.
4.4.
Verder heeft appellant aangevoerd dat hij recht heeft op nabetaling van de kinderbijslag en het vergoeden van vertragingsrente. Nu de kinderbijslag is nabetaald en met het besluit van 7 januari 2022 de wettelijke rente hierover is vergoed, is het de Raad niet duidelijk wat appellant met deze grond beoogt. Appellant heeft gesteld, noch onderbouwd dat de betaling niet juist is. De Raad ziet dan ook geen reden om deze grond nader te bespreken.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is toegekend. De Raad zal alsnog een proceskostenveroordeling uitspreken, zoals in overweging 5 weergegeven.
4.6.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor het overige moet worden bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van de kinderbijslag met ingang van het tweede kwartaal van 2017 in stand blijft.
5. Appellant krijgt een vergoeding van de proceskosten die hij in beroep en hoger beroep heeft moeten maken voor rechtsbijstand. De in bezwaar gemaakte kosten zijn reeds vergoed. De proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De Svb moet ook het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is toegekend;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige voor zover aangevochten;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.625,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vergelijk onder meer de uitspraak van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:1065.