In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) inzake de toekenning van kinderbijslag. Appellant had eerder een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, die was afgewezen omdat zijn zoon niet op zijn adres stond ingeschreven. Na een nieuwe aanvraag heeft de Svb kinderbijslag toegekend met terugwerkende kracht van een jaar voorafgaand aan de eerste aanvraag. De Raad heeft de toekenning in stand gelaten, maar heeft de Svb wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten. De zaak is behandeld op een zitting op 3 oktober 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. F.Y. Gans, en de Svb door mr. A.F.L.B. Metz. De Raad oordeelde dat de Svb terecht terugkwam op de eerdere afwijzing, maar dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak op dit punt vernietigd en de Svb veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 2.625,- en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan op 14 november 2024.