ECLI:NL:CRVB:2024:2198
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens hoofdverblijf niet op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand van appellant. Appellant ontving sinds 10 december 2019 bijstand op grond van de Participatiewet, ingeschreven op een uitkeringsadres. Naar aanleiding van een interne melding heeft het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot een huisbezoek op 13 april 2022, waaruit bleek dat appellant niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Er was geen sleutel van de woning aanwezig, er was geen kleding van appellant in de woning en de inhoud van de koelkast kwam niet overeen met zijn verklaringen. Bovendien bleek uit bankafschriften dat appellant in de relevante periode geen pinbetalingen of contante opnames in de woonplaats had gedaan.
Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de bijstand van appellant met ingang van 23 maart 2022 ingetrokken, omdat hij de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door appellant in hoger beroep werd bestreden. Appellant voerde aan dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het dagelijks bestuur aannemelijk had gemaakt dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en het besluit tot intrekking van de bijstand blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.