ECLI:NL:CRVB:2024:2198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
23/2994 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens hoofdverblijf niet op uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand van appellant. Appellant ontving sinds 10 december 2019 bijstand op grond van de Participatiewet, ingeschreven op een uitkeringsadres. Naar aanleiding van een interne melding heeft het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot een huisbezoek op 13 april 2022, waaruit bleek dat appellant niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Er was geen sleutel van de woning aanwezig, er was geen kleding van appellant in de woning en de inhoud van de koelkast kwam niet overeen met zijn verklaringen. Bovendien bleek uit bankafschriften dat appellant in de relevante periode geen pinbetalingen of contante opnames in de woonplaats had gedaan.

Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de bijstand van appellant met ingang van 23 maart 2022 ingetrokken, omdat hij de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door appellant in hoger beroep werd bestreden. Appellant voerde aan dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het dagelijks bestuur aannemelijk had gemaakt dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en het besluit tot intrekking van de bijstand blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23.2994 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2023, 23/486 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
Zitting heeft: A. Hoogenboom
Griffier: N. Benhaddou
De Raad heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld op een zitting van 29 oktober 2024. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontving sinds 10 december 2019 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Hij staat sindsdien ingeschreven op adres X te [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.1.
Naar aanleiding van een interne melding heeft het dagelijks bestuur een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Toezichthouders van het dagelijks bestuur hebben onder meer dossieronderzoek gedaan, appellant op 13 april 2022 gehoord en diezelfde dag een huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport Onderzoek Handhaving van 20 mei 2022.
2. Met een besluit van 23 mei 2022, gehandhaafd met een besluit van 12 december 2022 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 23 maart 2022 ingetrokken. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
4. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college dat appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat appellant aanvoert is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt dat het aan het dagelijks bestuur is om aannemelijk te maken dat appellant niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft en dat het dagelijks bestuur daar in is geslaagd. Daarvoor is redengevend dat appellant tijdens het gesprek van 13 april 2022 geen sleutel van de woning bij zich had, dat er in de woning geen kleding van appellant aanwezig was en de inhoud van de koelkast niet overeen kwam met wat appellant hierover tijdens het gesprek had verklaard. Verder weegt de rechtbank mee dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat appellant in de periode 1 januari 2022 tot en met 4 april 2022 geen pinbetalingen bij supermarkten of opnamen van contant geld in [woonplaats] heeft gedaan. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over.
4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. Dat betekent dat het besluit tot intrekking van de bijstand met ingang van 23 maart 2022 in stand blijft. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. Benhaddou (getekend) A. Hoogenboom