ECLI:NL:CRVB:2024:2163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
24/273 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 13 juni 2022, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als transportmedewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 25,01% werd vastgesteld, heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering te beëindigen. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven voor de beëindiging van de WIA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML is opgenomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

24/273 WIA
Datum uitspraak: 20 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2023, 23/1802 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 13 juni 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.H. Amstelveen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Amstelveen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als transportmedewerker voor gemiddeld 20,36 uur per week. Hij heeft zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, op 19 december 2022 ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 17 december 2014 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 2 april 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25,01%. Het Uwv heeft bij besluit van 12 april 2022 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 13 juni 2022 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 13 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van 25 januari 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 25 januari 2023 en een rapport van 8 februari 2023 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden heeft gegeven om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank heeft de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd geacht. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten verstrekt die doen twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Nu de rechtbank geen twijfel heeft aan de juistheid van het medisch oordeel, heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medisch deskundige te benomen. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
Het standpunt van appellant
3.1.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft primair herhaald dat hij niet in staat is om te werken. Subsidiair heeft appellant herhaald dat in de FML meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, gelet op zijn psychische klachten en stemmingswisselingen, paniekaanvallen, slaapproblemen, angstklachten en fysieke klachten. Appellant heeft ook herhaald dat er sinds 2014 geen verbetering heeft plaatsgevonden als het gaat om zijn psychische gesteldheid. Er hadden daarom beperkingen aangenomen moeten worden wat betreft verdelen van de aandacht, zelfstandig handelen, hoog handelingstempo, deadlines, persoonlijk risico, het niet met veel mensen samen in een ruimte zijn en samenwerken. Ook had een beperking aangenomen moeten worden in verband met zijn ernstige slaapproblemen en – in verband met zijn knieklachten – wat betreft duwen en trekken. Tot slot heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op zijn argumenten waarom de voor hem geselecteerde functies niet passend zijn.
3.1.2.
Ter zitting van de Raad heeft appellant herhaald dat zijn psychische klachten niet zijn veranderd sinds 2014, zodat ook op de datum in geding van 13 juni 2022 de informatie van 10 maart 2014 van PsyQ nog relevant is. Ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn psychische klachten zijn onderschat, heeft appellant ook verwezen naar de informatie van 15 maart 2022 van de huisarts. Omdat nergens uit gebleken is dat zijn klachten zijn verbeterd sinds 2014, maar er wel minder beperkingen zijn aangenomen in de FML van 25 januari 2023, heeft appellant verzocht om een onafhankelijke deskundige (verzekeringsarts) te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar rapporten van 18 september 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 september 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad volstaat met een verwijzing daarnaar. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.1.
Met de rapporten van 3 april 2022, 25 januari 2023 en 18 september 2024 hebben de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat verdergaande beperkingen aan te nemen dan opgenomen in de FML van 25 januari 2023. Appellant heeft zijn stelling dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat in beroep noch in hoger beroep onderbouwd met medische informatie. De verwijzing naar de zich onder de stukken bevindende informatie van 10 maart 2014 van PsyQ en de enkele stelling dat de klachten van appellant sindsdien onveranderd zijn gebleven, is onvoldoende voor twijfel aan de in de FML van 25 januari 2023 neergelegde beperkingen. Ook de informatie van 15 maart 2022 van de huisarts, waarin de al bekende informatie is opgenomen over de behandeling van appellant in 2013 bij PsyQ en tevens informatie is verstrekt over de situatie op dat moment, is onvoldoende reden voor twijfel. In dat kader is relevant dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de huisarts van 15 maart 2022 bij de beoordeling hebben betrokken en bovendien zelf uitgebreid psychisch en lichamelijk onderzoek hebben verricht.
4.2.2.
Omdat er geen twijfel is aan de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 8 februari 2023 en 23 september 2024 voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In dat kader wordt nog opgemerkt dat de door appellant in beroep en hoger beroep aangevoerde gronden tegen de geselecteerde functies niet meer inhouden dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen. Deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. ter Heerdt