ECLI:NL:CRVB:2024:2163
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 13 juni 2022, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als transportmedewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 25,01% werd vastgesteld, heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering te beëindigen. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven voor de beëindiging van de WIA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML is opgenomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.