ECLI:NL:CRVB:2024:2161
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- A.I. van der Kris
- G.C. Boot
- J.P. Loof
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
Op 16 oktober 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een schikking tussen partijen over een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 7 april 2022 een uitspraak gedaan in deze kwestie, maar het hoger beroep werd niet ingetrokken door de appellant, die een schadevergoeding wenste te ontvangen.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2024 is vastgesteld dat de redelijke termijn met meer dan een half jaar is overschreden. Dit leidde tot de beslissing van de Centrale Raad van Beroep om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan de appellant. De Raad heeft vastgesteld dat er geen inhoudelijk geschil meer bestaat tussen partijen, aangezien zij ter zitting tot een schikking zijn gekomen over de proceskosten en het griffierecht. De schadevergoeding is echter uitsluitend toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de overschrijding van de redelijke termijn uitsluitend in de rechterlijke fase heeft plaatsgevonden, wat betekent dat de schadevergoeding volledig voor rekening van de Staat komt. De griffier, M. Reith, en de voorzitter van de meervoudige kamer, A.I. van der Kris, hebben de uitspraak ondertekend.