ECLI:NL:CRVB:2024:216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23/997 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van een per e-mail verzonden ingebrekestelling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. T.A. van Helvoort, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had geoordeeld dat de ingebrekestelling die appellant per e-mail had verzonden aan de Staatssecretaris van Defensie niet geldig was, omdat de staatssecretaris de elektronische weg niet expliciet had opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 december 2023, waarbij appellant aanwezig was en de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door mr. B. van der Bruggen en mr. P.M. van der Heijden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Appellant heeft op 8 september 2021 een ingebrekestelling per e-mail verzonden, omdat de staatssecretaris niet tijdig had gereageerd op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering. De staatssecretaris heeft echter aangegeven dat ingebrekestellingen alleen per post kunnen worden ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de per e-mail verzonden ingebrekestelling niet geldig was. De Raad heeft bevestigd dat de staatssecretaris geen dwangsom verschuldigd is aan appellant, omdat er geen geldige ingebrekestelling is verzonden.

De Raad heeft de argumenten van appellant besproken, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de per e-mail verzonden ingebrekestelling niet te accepteren. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.

Uitspraak

23/997 WAD
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2023, 22/2177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 26 januari 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat om de vraag of een per e-mail verzonden ingebrekestelling aangemerkt kan worden als een geldige ingebrekestelling.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. van der Bruggen en mr. P.M. van der Heijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft bij e-mailbericht van 8 september 2021 de staatssecretaris in gebreke gesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig een beslissing heeft genomen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering. De per e-mail verzonden ingebrekestelling was gericht aan de behandelaar van het bezwaar.
1.2.
Met een e-mailbericht van 9 september 2021 heeft de behandelaar van het bezwaar gereageerd op de ingebrekestelling en aan appellant meegedeeld dat een ingebrekestelling uitsluitend per post kan worden ingediend en dat de digitaal ingediende ingebrekestelling daarom niet in behandeling wordt genomen.
1.3.
Bij e-mailbericht van 28 oktober 2021 heeft appellant, met verwijzing naar zijn ingebrekestelling van 8 september 2021, meegedeeld dat op 19 oktober 2021 een beslissing op zijn bezwaar is genomen en dat daarom een dwangsom verbeurd is. Hierbij is verzocht om een dwangsombesluit. Bij e-mailberichten van 19 november 2021 en 17 december 2021 is door appellant wederom verzocht om een dwangsombesluit.
1.4.
Met een e-mailbericht van 17 december 2021 heeft de staatssecretaris geweigerd een dwangsombesluit te nemen, omdat er geen ingebrekestelling per post is ontvangen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 22 februari 2022 (bestreden besluit) is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het e-mailbericht van 17 december 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het bezwaar is volgens de rechtbank ten onrechte nietontvankelijk verklaard, omdat een weigering een besluit te nemen, aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank heeft aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar tegen de weigering om een dwangsombesluit te nemen ongegrond te verklaren. Daartoe is het volgende overwogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling. Hierbij is in aanmerking genomen dat een bericht slechts langs elektronische weg bij een bestuursorgaan kan worden ingediend indien voldoende duidelijk is dat deze weg voor de desbetreffende berichtencategorie is opengesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de staatssecretaris de elektronische weg uitdrukkelijk heeft opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. Verder is in aanmerking genomen dat appellant de ingebrekestelling niet alsnog per gewone post heeft verzonden, nadat aan hem was meegedeeld dat de elektronische weg niet openstond en dit alleen per post kon. Nu geen geldige ingebrekestelling is verzonden, is de staatssecretaris geen dwangsom aan appellant verschuldigd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat de staatssecretaris daarom geen dwangsom verschuldigd is. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft met een e-mailbericht van 8 september 2021 de ingebrekestelling verzonden. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat dit e-mailbericht niet aangemerkt kan worden als een geldige ingebrekestelling, omdat geen sprake is van een schriftelijke ingebrekestelling, zoals vermeld in artikel 4:17, derde lid van de Awb, en niet is gebleken dat de staatssecretaris de elektronische weg uitdrukkelijk heeft opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij ervan mocht uitgaan dat ook de ingebrekestelling per e-mail mocht worden verstuurd, omdat het bezwaar tegen de weigering van de bevordering is ingediend met een online formulier en in die bezwaarprocedure via e-mail contact is onderhouden met de behandelaar van het bezwaar. Dit betoog treft geen doel. Een bestuursorgaan kan op grond van artikel 2:15 van de Awb de elektronische weg openen voor zover het dat wenselijk acht, waarbij differentiatie mogelijk is. Ook kan het bestuursorgaan aan de toegang tot de elektronische weg bepaalde nadere eisen stellen. Het bestuursorgaan heeft hier een discretionaire bevoegdheid. [1] De staatssecretaris heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet waarom voor ingebrekestellingen een andere werkwijze is gehanteerd en waarom aan deze werkwijze wordt vastgehouden. Hierbij is toegelicht dat de ingebrekestellingen niet worden afgehandeld door de behandelaars van de bezwaarschriften, maar door ander ondersteunend personeel en dat de werkprocessen daarop zijn ingesteld. Ook is toegelicht dat inmiddels wel een elektronische weg is geopend voor de ingebrekestellingen, namelijk een webformulier, maar dat ook nu nog steeds geldt dat een per e-mail verzonden ingebrekestelling niet geaccepteerd wordt. Gelet op de toelichting ter zitting acht de Raad de gehanteerde werkwijze en het onderscheid dat wordt gemaakt niet onredelijk. De staatssecretaris heeft dan ook in redelijkheid mogen besluiten om de per e-mail verzonden ingebrekestelling niet te accepteren en in behandeling te nemen. Hierbij acht de Raad ook van belang dat, na ontvangst van het e-mailbericht met de ingebrekestelling, appellant meteen is geïnformeerd dat de elektronische weg niet openstond en dat de ingebrekestelling per post moest worden verzonden, met vermelding van het postadres.
4.4.
Nu geen sprake is van een geldige ingebrekestelling, wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de staatssecretaris geen dwangsom verschuldigd is aan appellant.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de staatssecretaris om een dwangsombesluit te nemen, in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:15
1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
2. Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden.
3. Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
4. Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…).

Voetnoten

1.Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2001/2002, 28483, nr. 3, blz. 12 en 13.