ECLI:NL:CRVB:2024:216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geldigheid van een per e-mail verzonden ingebrekestelling in het bestuursrecht
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. T.A. van Helvoort, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had geoordeeld dat de ingebrekestelling die appellant per e-mail had verzonden aan de Staatssecretaris van Defensie niet geldig was, omdat de staatssecretaris de elektronische weg niet expliciet had opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 december 2023, waarbij appellant aanwezig was en de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door mr. B. van der Bruggen en mr. P.M. van der Heijden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Appellant heeft op 8 september 2021 een ingebrekestelling per e-mail verzonden, omdat de staatssecretaris niet tijdig had gereageerd op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering. De staatssecretaris heeft echter aangegeven dat ingebrekestellingen alleen per post kunnen worden ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de per e-mail verzonden ingebrekestelling niet geldig was. De Raad heeft bevestigd dat de staatssecretaris geen dwangsom verschuldigd is aan appellant, omdat er geen geldige ingebrekestelling is verzonden.
De Raad heeft de argumenten van appellant besproken, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de per e-mail verzonden ingebrekestelling niet te accepteren. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.