ECLI:NL:CRVB:2024:2155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 5 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat zijn medische beperkingen niet correct zijn ingeschat. Hij heeft knie- en rugklachten, evenals psychische klachten, en is van mening dat hij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 oktober 2024, waarbij appellant via videobellen aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.E. Zalm. Het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de argumenten van beide partijen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had voor de weigering van de WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, ondanks zijn klachten.
De Raad heeft ook het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren kwamen die de medische beoordeling in twijfel trokken. Uiteindelijk heeft de Raad de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.