ECLI:NL:CRVB:2024:2155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
24/792 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 5 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat zijn medische beperkingen niet correct zijn ingeschat. Hij heeft knie- en rugklachten, evenals psychische klachten, en is van mening dat hij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 oktober 2024, waarbij appellant via videobellen aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.E. Zalm. Het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de argumenten van beide partijen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had voor de weigering van de WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, ondanks zijn klachten.

De Raad heeft ook het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren kwamen die de medische beoordeling in twijfel trokken. Uiteindelijk heeft de Raad de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/792 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2024, 23/2048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 5 augustus 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.E. Zalm hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2024. Appellant is door middel van videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Zalm. Het Uwv heeft zich door fysieke aanwezigheid laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als customer support associate voor 40,08 uur per week. Op 20 juni 2019 heeft hij zich ziekgemeld met knie- en rugklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 augustus 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 augustus 2022 geweigerd appellant met ingang van 5 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant opnieuw neergelegd in een FML van 17 februari 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en een deugdelijke medische grondslag. Zij heeft in aanmerking genomen dat de primaire arts van het Uwv de door de behandelend GZpsycholoog gestelde diagnoses heeft overgenomen. Zij heeft overwogen dat de primaire arts heeft opgemerkt dat bij appellant enige posttraumatische klachten een rol lijken te spelen, maar dat dit niet expliciet wordt aangegeven door de behandelaar. Dat een verzekeringsarts in een eerdere procedure PTSS heeft gesteld maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Zij heeft overwogen dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat PTSS bij hem is vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat zich een situatie zoals bedoeld in artikel 9, aanhef onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit), niet voordoet. Zij heeft overwogen dat appellant beperkt is bevonden ten aanzien van werk in een grote groep waar veel wordt gevraagd van onderlinge communicatie, zeker bij een groep die bijna alleen bestaat uit jongeren, tot rond de 25 jaar. Dit betekent niet dat de werkgever in het geheel geen personeel mag hebben onder de 25 jaar, aldus de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de functie van productiemedewerker confectie passend is ondanks de signalering bij het item samenwerken, omdat wordt samengewerkt met een afgebakende deeltaak. De pantalons worden met vier tot zes personen in dezelfde stappen verwerkt en dit vindt slechts tijdens één werkuur per dag plaats. Daarmee wordt niet in een grote groep gewerkt waar veel wordt gevraagd van de communicatie. Het verzoek van appellant, om een deskundige te benoemen ter beoordeling van de overschrijding van de belastbaarheid in de geselecteerde functies, heeft de rechtbank afgewezen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat zijn medische situatie niet juist is ingeschat. Door de pijnklachten aan zijn rug en bovenbeenspieren, de depressieve- en stressklachten en de slaapproblemen is hij meer beperkt dan is aangenomen. In verband met zijn psychische problematiek heeft hij zich begin 2021 gemeld bij NPI, waarna een uitgebreid intake-onderzoek heeft plaatsgevonden. Begin 2022 is de behandeling bij NPI aangevangen, in welk verband hij wekelijkse sessies volgt. In oktober 2022 is hij voor zijn verslavingsproblematiek in behandeling gegaan bij Jellinek. Appellant gebruikt al lange tijd Temazepam. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit en de geselecteerde functies niet passend zijn in verband met de communicatie en samenwerking met personen onder de 25 jaar. Volgens appellant blijft de communicatie in de praktijk niet beperkt tot werkgerelateerde zaken, maar strekt dit zich tevens uit tot sociale aspecten. Appellant heeft een rapport van 20 september 2024 van verzekeringsarts R.M.E. Blanker ingediend, alsmede een verklaring van 12 september 2024 van A. Zoethout, psychotherapeut bij NPI. Appellant heeft de Raad verzocht om een arbeidsdeskundige als onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.1.2.
Op grond van artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit wordt bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen de regel in acht genomen dat, indien betrokkene zodanige kenmerken heeft dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid tewerk te stellen, die arbeid bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing blijft.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.2.1.
Hieraan wordt toegevoegd dat het rapport van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts en de verklaring van de psychotherapeut bij NPI geen reden geven om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Uit deze stukken komen geen nieuwe gezichtspunten naar voren die zien op de medische toestand van appellant op de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e van het Schattingsbesluit, en het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden eveneens geheel onderschreven.
4.3.1.
Hieraan wordt toegevoegd dat de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts heeft overwogen dat de aangenomen beperkingen in verband met de communicatieve problemen van appellant in samenhang met elkaar moeten worden gezien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit afdoende gemotiveerd. Verder heeft appellant zijn stelling, dat de weergave van de communicatieve belasting in de geselecteerde functies onvolledig is weergegeven in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer