ECLI:NL:CRVB:2024:2135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan de wekeneis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze omdat hij niet voldeed aan de wekeneis. De appellant was eerder werkzaam op basis van een leerarbeidsovereenkomst, maar zijn werkgever had deze opgezegd wegens ongeoorloofde afwezigheid. De Raad oordeelde dat de appellant verwijtbaar werkloos was geworden en dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag niet aan de wekeneis voldeed. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat de appellant in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet in ten minste 26 weken had gewerkt, wat een vereiste is voor het verkrijgen van een WW-uitkering. De Raad merkte op dat de appellant een nieuwe aanvraag kan indienen bij het Uwv als er nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen uit de procedure tegen de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De uitspraak bevestigt dat de weigering van de WW-uitkering door het Uwv terecht was.