ECLI:NL:CRVB:2024:2126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
24/717 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van besluit inzake WIA-uitkering na expertiseonderzoek

In deze zaak gaat het om de afwijzing van het verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit van 19 mei 2016, waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend. Appellant stelt dat er nieuwe feiten zijn, gebaseerd op een expertiseonderzoek door Psyo, die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 november 2024 geoordeeld dat de rechtbank Limburg terecht het verzoek van appellant heeft afgewezen. De Raad concludeert dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingediend die een herbeoordeling rechtvaardigen. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 januari 2024 terecht gesloten, ondanks dat de gemachtigde van appellant niet ter zitting kon verschijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat het besluit van het Uwv in stand, waarbij appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/717 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 februari 2024, 21/3381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit van 19 mei 2016 omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingediend, in stand heeft gelaten. Volgens appellant geeft een door Psyo verricht expertiseonderzoek voldoende aanleiding om terug te komen van dit besluit. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 19 mei 2016, mocht afwijzen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2024. Voor appellant is [gemachtigde] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker terrein voor 43,08 uur per week. Op 16 januari 2014 heeft hij zich ziekgemeld na een val op het werk. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 64,16%. Het Uwv heeft bij besluit van 28 december 2015 aan appellant met ingang van 14 januari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Zowel appellant als zijn (ex) werkgever hebben hiertegen bezwaar ingediend en zich op het standpunt gesteld dat het Uwv een IVA-uitkering dient toe te kennen. Bij besluit van 19 mei 2016 heeft het Uwv de bezwaren gegrond verklaard, de toekenning van de WGA-uitkering gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid bijgesteld naar 64,44%. De (ex) werkgever van appellant heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank Limburg heeft dit beroep bij uitspraak van 4 oktober 2017 ongegrond verklaard. De (ex) werkgever van appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad heeft deze uitspraak van de rechtbank bij uitspraak van 4 september 2019 voor wat betreft de proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht vernietigd en voor het overige bevestigd.
1.2.
Op 20 november 2018 heeft de (ex) werkgever van appellant het Uwv verzocht om een actueel medisch- en arbeidskundig onderzoek. In opdracht van het Uwv heeft Psyo een NPO en een neurologisch expertiseonderzoek uitgevoerd. Bij besluit van 11 juni 2019 heeft het Uwv ingaande 20 november 2018 een IVA-uitkering aan appellant toegekend.
1.3.
Op 11 juni 2021 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn WIA-aanspraken per 14 januari 2016 opnieuw te beoordelen, met inachtneming van het expertiseonderzoek van Psyo. Volgens appellant is aanleiding om appellant per 14 januari 2016 een IVA-uitkering toe te kennen. Appellant heeft tevens verwezen naar een rapport van 16 november 2016 van N.B.M. Voet, revalidatiearts, dat hij in de beroepsprocedure tegen het besluit van 19 mei 2016 heeft ingediend. Na een onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv dit verzoek van appellant bij besluit van 28 juni 2021 afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaar dat appellant hiertegen heeft ingediend, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek verricht. Bij besluit van 11 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Tevens heeft zij de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot vergoeding aan appellant van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- en proceskosten tot een bedrag van € 437,50.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat zij het beroep op 9 maart 2023 op zitting heeft behandeld en daarbij het onderzoek heeft geschorst. Vervolgens heeft zij een schriftelijke uitnodiging van 7 december 2023 voor een zitting op 25 januari 2024 (om 13.00 uur in Maastricht) naar partijen gestuurd. Op 24 januari 2024 om 16.08 uur heeft gemachtigde van appellant verzocht om deze zitting via Teams te laten verlopen, met tevens het verzoek om hem vóór 10.00 uur de volgende dag een reactie te geven. De rechtbank heeft gemachtigde van appellant met een e-mail om 09:59 uur meegedeeld dat zijn verzoek niet is gehonoreerd. De rechtbank heeft overwogen dat zij de e-mail heeft verzonden naar het in het Berbersysteem bekende e-mailadres van de gemachtigde. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat gemachtigde van appellant op 25 januari 2024 niet ter zitting is verschenen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om zijn WIAaanspraken per 14 januari 2016 opnieuw te beoordelen heeft mogen afwijzen, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingediend. Naar haar oordeel ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag en is het medisch standpunt inzichtelijk gemotiveerd. Zij heeft overwogen dat een arts bezwaar en beroep van het Uwv inzichtelijk heeft opgetekend dat alle medische informatie bekend was en bij de medische beoordeling in de eerdere bezwaar- en beroepsprocedures is betrokken. De arts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd geconcludeerd dat bij appellant sprake is geweest van een geleidelijke toename van klachten en bijbehorende functionele beperkingen, aldus de rechtbank. Het verzoek van appellant, om een onafhankelijk deskundige te benoemen heeft zij afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in de eerste plaats gesteld dat de rechtbank hem het recht op een nadere behandeling ter zitting heeft ontnomen, door de mail van 25 januari 2024 niet naar het juiste mailadres te zenden. Ter zitting heeft gemachtigde van appellant toegelicht dat hij op 25 januari 2024 nog wel telefonisch contact met de rechtbank heeft opgenomen, waarbij hem is meegedeeld dat zijn verzoek om de behandeling ter zitting door middel van Teams te laten verlopen is afgewezen. Appellant had na dat gesprek onvoldoende tijd om nog af te reizen naar Maastricht, teneinde fysiek aanwezig te zijn bij de behandeling ter zitting. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de uitkomsten van het neurologisch expertiseonderzoek van Psyo nieuwe medische feiten hebben laten zien, die ten tijde van de beoordeling per 14 januari 2016 nog niet bekend waren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of appellant geschaad is in zijn belang, doordat de rechtbank de behandeling ter zitting op 25 januari 2024 doorgang heeft laten vinden. Daarnaast beoordeelt de Raad of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 19 mei 2016, in stand heeft gelaten. De Raad doet deze beoordelingen aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Sluiting onderzoek door de rechtbank op 25 januari 2024
4.1.
De rechtbank heeft het onderzoek na afloop van de zitting op 25 januari 2024 terecht gesloten. Dat zij haar e-mail van 25 januari 2024 niet naar het juiste emailadres van de gemachtigde van appellant heeft verzonden, maakt dit niet anders. De gemachtigde van appellant was zich ervan bewust dat de rechtbank zijn verzoek eerst zou moeten honoreren, alvorens hij er vanuit mocht gaan dat de zitting geen doorgang zou vinden. Dat de gemachtigde na zijn telefonisch contact met de rechtbank over zijn verzoek niet meer voldoende tijd had om naar de rechtbank in Maastricht af te reizen, komt voor zijn rekening en risico.
Toepassing artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingediend en het bestreden besluit in stand gelaten. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van 11 november 2021 over de weigering terug te komen van het besluit van 19 mei 2016 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage

Artikel 4:6 van de Awb:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 8:56 van de Awb:
Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.
Artikel 8:64 van de Awb:
1. De bestuursrechter kan het onderzoek ter zitting schorsen. Hij kan daarbij bepalen dat het vooronderzoek wordt hervat.
2. Indien bij de schorsing geen tijdstip van de nadere zitting is bepaald, bepaalt de bestuursrechter dit zo spoedig mogelijk. De griffier doet zo spoedig mogelijk mededeling aan partijen van het tijdstip van de nadere zitting.
3. In de gevallen waarin schorsing van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, wordt de zaak op de nadere zitting hervat in de stand waarin zij zich bevond.
4. […]
5. […]
Artikel 8:65 van de Awb:
1. De bestuursrechter sluit het onderzoek ter zitting, wanneer hij van oordeel is dat het is voltooid.
2. Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben partijen het recht voor het laatst het woord te voeren.
3. […]