ECLI:NL:CRVB:2024:2125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
24/134 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak staat de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 januari 2022 heeft vastgesteld op 62,42%. Appellant betwist deze vaststelling en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de arbeidsongeschiktheidspercentage correct heeft vastgesteld.

Het proces begon met een hoger beroep dat namens appellant werd ingesteld door mr. M. Berkel, advocaat. Het Uwv diende een verweerschrift in. De zaak werd behandeld op een zitting op 2 oktober 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn begeleidster en advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. I.M. Veringmeier.

De Raad beoordeelt de zaak aan de hand van de feiten en omstandigheden. Appellant had voor het laatst gewerkt als personal advisor en meldde zich ziek met een nekhernia en mentale klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant beperkingen had, maar dat hij in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak, waarbij wordt gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de toekenning van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

24/134 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 december 2023, 22/6738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 januari 2022 heeft vastgesteld op 62,42%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Berkel, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2024. Appellant is verschenen in het bijzijn van mevrouw [naam] , begeleidster bij Werkend Nederland en bijgestaan door mr. Berkel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als personal advisor voor 37,93 uur per week. Het dienstverband is per 1 mei 2019 ontbonden in verband met een verstoorde arbeidsverhouding. Met ingang van 13 januari 2020 heeft appellant zich ziekgemeld met een nekhernia en mentale klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 62,42%. Het Uwv heeft bij besluit van 21 maart 2022 aan appellant met ingang van 10 januari 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 15 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de belastbaarheid van appellant overtuigend is gemotiveerd. De rechtbank heeft overwogen dat de primaire verzekeringsarts op 10 januari 2022 een fysiek spreekuuronderzoek heeft verricht en informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van appellant, die zij heeft meegenomen bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier en heeft toegelicht af te zien van een fysiek spreekuur, omdat hem niet gebleken is dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de medische problematiek van appellant. Een nieuw fysiek onderzoek zou volgens hem geen nieuwe inzichten geven voor de datum in geding. De rechtbank heeft tevens overwogen dat niet gebleken is van ontbrekende medische informatie, wat zou maken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een fysiek spreekuuronderzoek had moeten verrichten. Ook heeft zij geen reden gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische aspecten heeft gemist. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden en dat voldoende beperkingen zijn aangenomen voor de psychische- en fysieke belastbaarheid van appellant. In reactie op de medische gegevens die appellant in beroep heeft ingediend, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar haar oordeel navolgbaar gemotiveerd dat deze van na de datum in geding zijn en ook geen nieuwe inzichten geven voor de situatie rond de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt na de datum in geding sprake te zijn van een toename van psychische klachten, waarvoor appellant behandeling heeft gezocht, aldus de rechtbank. Het gebruik van Citalopram is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in oktober 2022 gestart en uit onderzoek door een neuroloog is niet gebleken van evidente significante wijzigingen. De rechtbank is appellant niet gevolgd in zijn stelling dat het aannemen van een beperking op een bepaald item in de FML betekent dat tevens beperkingen moeten worden aangenomen voor andere items in de FML. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben onderbouwd dat appellant op de in geding zijnde datum in staat was de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), archiefmedewerker (SBC-code 315132) en inpakker (SBC-code 111190) te verrichten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat een aanvullend onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerechtvaardigd was omdat hij toenemende psychische-, nek- en rugklachten heeft. Ook staat hij onder toenemende invloed van medicatie; hij gebruikt een slaapmiddel, zware pijnstillers en antidepressiva. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat zijn medische toestand zich niet verhoudt met de veronderstelling dat hij extra prikkels in de vorm van het verrichten van arbeid aan zou kunnen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de onderlinge wisselwerking van zijn klachten en zijn belastbaarheid is overschat. Appellant heeft erop gewezen dat hem bij de rechtszaak met betrekking tot de ontbinding van zijn dienstverband smaad is aangedaan, waardoor hij niet meer terug kan keren naar zijn vakgebied wat hij zeer betreurt. Ook zijn de zwager en broer van appellant in deze periode overleden. Appellant heeft afschriften van medische gegevens ingediend. Appellant acht de geselecteerde functies niet passend voor hem.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beroepsprocedure afdoende heeft gereageerd op de medische gegevens die appellant in hoger beroep opnieuw heeft ingediend. De vermelding in de journaalregels van de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts van 22 juni 2022, dat appellant zich depressief voelt en een depressieve indruk maakt, geeft geen aanleiding om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 62,42% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer