ECLI:NL:CRVB:2024:2125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak staat de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 januari 2022 heeft vastgesteld op 62,42%. Appellant betwist deze vaststelling en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de arbeidsongeschiktheidspercentage correct heeft vastgesteld.
Het proces begon met een hoger beroep dat namens appellant werd ingesteld door mr. M. Berkel, advocaat. Het Uwv diende een verweerschrift in. De zaak werd behandeld op een zitting op 2 oktober 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn begeleidster en advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. I.M. Veringmeier.
De Raad beoordeelt de zaak aan de hand van de feiten en omstandigheden. Appellant had voor het laatst gewerkt als personal advisor en meldde zich ziek met een nekhernia en mentale klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant beperkingen had, maar dat hij in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak, waarbij wordt gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de toekenning van de WIA-uitkering in stand blijft.