ECLI:NL:CRVB:2024:2124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
23/2246 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 2 juli 2019 ziekmeldde, heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank Overijssel heeft eerder in twee uitspraken geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom appellant niet in aanmerking kwam voor de uitkering. De Centrale Raad heeft de beroepsgronden van appellant, waaronder de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de geschiktheid van de geselecteerde functies, beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De Raad volgt de rechtbank in haar overwegingen en bevestigt de eerdere uitspraken. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

23/2246 WIA, 24/291 WIA en 24/908 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 16 juni 2023, 22/2156 (aangevallen uitspraak 1) en 28 december 2023, 23/1848 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 21 juli 2021 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend, incidenteel hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2 en een nader stuk ingediend.
Appellant heeft nadere gronden en een zienswijze ingediend.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 2 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit. Partijen hebben via een online beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als technisch tekenaar/werkvoorbereider voor 38,77 uur per week. Op 2 juli 2019 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juni 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 23,49%. Het Uwv heeft bij besluit van 16 juni 2022 geweigerd appellant met ingang van 21 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Bij besluit van 6 december 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische redenen gezien om af te wijken van het primaire medische oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat niet alle geselecteerde functies geschikt zijn maar heeft wel andere functies gevonden waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 24,37%. Omdat appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Aangevallen uitspraken
2.1.
In aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd, het Uwv de opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat de gronden van appellant over de rugklachten, urenbeperking, excessief ziekteverzuim, ADHD, maximale omgevingstemperatuur, knijp- en grijpkracht en psychische klachten niet slagen, omdat die onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (hierna: EZWb) met de bijbehorende FML van 23 juni 2020 niet onverkort kan worden overgenomen bij de WIA-beoordeling per einde wachttijd. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant handschoenen kan dragen wel onvoldoende geacht. De observaties zijn momentopnames geweest en de leefregels/adviezen zijn algemene adviezen die niet concreet toezien op de klachten van appellant, die hij al jarenlang heeft. Daarnaast heeft appellant toegelicht dat hij tijdens zijn verschillende functies al verschillende type handschoenen heeft geprobeerd. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat appellant sinds 2004 bij de dermatoloog in behandeling is en allerlei therapieën heeft gehad. Handschoenen dragen was de uitlokkende factor. Daarbij komt dat de dermatoloog heeft geadviseerd over de nog resterende behandelmogelijkheden, waaronder het gebruik van zalven en een eventueel systemische onderhoudsbehandeling, en dat het dragen van handschoenen niet wordt geadviseerd. Volgens de rechtbank had er op de aspecten 3.4 (beschermende middelen) en 4.4 (werken met toetsenbord en muis) daarom een beperking moeten gelden.
2.2.
Ter uitvoering van aangevallen uitspraak 1 heeft het Uwv op 4 augustus 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). In dit besluit is het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant beperkt geacht voor beschermende middelen en licht beperkt voor het werken met toetsenbord en/of muis en dit neergelegd in een FML van 30 juni 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat appellant geen handschoenen kan dragen en zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag (ongeveer 4 uur) met toetsenbord en/of muis kan werken, voor maximaal ongeveer 15 minuten aaneengesloten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de gewijzigde FML geconcludeerd dat niet alle geselecteerde functies geschikt zijn maar heeft wel andere geschikte functies gevonden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hierdoor gewijzigd naar 31,05% maar appellant is daarmee nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen.
2.3.
In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd, de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv niet heeft gemotiveerd waarom appellant licht beperkt is geacht voor het werken met toetsenbord en/of muis. Tijdens de EZWb heeft het Uwv appellant op dit aspect beperkt geacht en het Uwv heeft niet duidelijk kunnen maken waarom appellant nu minder beperkt wordt geacht. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand te laten omdat het werken met toetsenbord en/of muis in twee van de geselecteerde functies niet voorkomt en in de functie van receptionist geen kenbare belasting oplevert. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
De standpunten van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraken aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroepsgronden over de rugklachten, ADHD, urenbeperking, excessief ziekteverzuim, maximale omgevingstemperatuur en knijp- en grijpkracht niet slagen. Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vastgestelde belastbaarheid tijdens de EZWb afwijkt van de vastgestelde belastbaarheid tijdens de WIAbeoordeling. Ook heeft appellant aangevoerd dat hij als gevolg van eczeem psychische beperkingen heeft. Uit de STECR-richtlijn Eczeem volgt dat zijn psychische beperkingen logisch en consistent zijn met zijn aandoening en voldoende zijn geobjectiveerd. Verder heeft appellant aangevoerd dat er nieuwe functies hadden moeten worden geduid omdat de FML is gewijzigd. Daarnaast heeft appellant aangevoerd de functie van receptionist niet geschikt is omdat hij vanwege ernstige eczeem niet representatief genoeg is. De functie van autoverkoper en keukenverkoper zijn eerder vervallen omdat appellant geen overtuigingskracht heeft. Overtuigingskracht voor die functies is te vergelijken met representatief zijn in de functie van receptionist.
Het standpunt en incidenteel hoger beroep van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht aangevallen uitspraak 1 te bevestigen.
3.3.
In het incidenteel hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 maart 2024 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant beperkt is voor het werken met toetsenbord en/of muis. Tijdens de zitting heeft het Uwv desgevraagd toegelicht dat het incidenteel hoger beroep voorwaardelijk is ingesteld voor als het hoger beroep van appellant over de geselecteerde functies slaagt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het Uwv terecht appellant per 21 juli 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen niet slagen.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep over zijn medische situatie en vastgestelde belastbaarheid heeft aangevoerd, is in feite een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd of nieuwe medische argumenten genoemd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De EZWb ging over een beoordeling per 17 juni 2020 terwijl de WIA-beoordeling gaat over de beoordeling per 21 juli 2021. De WIA-beoordeling is een aparte beoordeling die ziet op een andere beoordelingsdatum en de verzekeringsartsen van het Uwv zijn niet gebonden aan het eerdere onderzoek dat ten grondslag ligt aan de EZWb. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 maart 2023 voldoende gemotiveerd waarom vastgestelde belastbaarheid tijdens de WIA-beoordeling afwijkt van de belastbaarheid tijdens de EZWb. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er allereerst op gewezen dat de EZWb niet is uitgevoerd door een verzekeringsarts en dat er toen alleen aan telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden. Er is tijdens de EZWb aangenomen dat appellant de hele dag vette vingers en handen had waardoor er volgens de arbeidsdeskundige geen geschikte functies konden worden geselecteerd. Het onderzoek tijdens de WIA-beoordeling is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep die allebei een uitgebreide anamnese hebben afgenomen en een observatie van de handen hebben gedaan waarbij de handen van appellant niet vet oogden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is om appellant te beperken voor het besturen van voertuigen en voor staan zoals bij de EZWb wel is aangenomen.
4.4.
Verder wordt met de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellant. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de huidklachten van appellant door beperkingen aan te nemen voor de uitlokkende factoren van stress, warmte, wrijving en overmatig huidcontact met water, zeep en irriterende stoffen. Ook is inzichtelijk gemotiveerd dat een verband tussen de psychische klachten en huidklachten ontbreekt. Bij het psychisch onderzoek door de verzekeringsartsen zijn verder geen bijzonderheden geconstateerd. De STECR-richtlijn eczeem is een algemene richtlijn die niet bepalend is voor de vaststelling van de specifieke psychische beperkingen die voor appellant gelden. Appellant heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen vanwege zijn huidklachten, psychische klachten, rugklachten of ADHD. Het betoog van appellant dat vanwege pijn, een slechte nachtrust en een gebrekkige mogelijkheid tot recuperatie een urenbeperking moet worden aangenomen is ook niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. Daarnaast ontbreekt een onderbouwing van het betoog van appellant dat vanwege zijn huidklachten sprake is van excessief ziekteverzuim.

Arbeidskundige beoordeling

4.5.
De beroepsgrond dat er nieuwe functies hadden moeten worden geselecteerd omdat de FML is aangepast slaagt niet. Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten schrijft niet voor dat als de FML wordt gewijzigd er nieuwe functies moeten worden geduid. Wel is van belang dat minimaal 3 van de eerdere geduide functies nog steeds passend zijn. De rechtbank wordt gevolgd in haar overweging dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn. Dat de arbeidsdeskundige de functie van autoverkoper en keukenverkoper eerder heeft laten vervallen omdat appellant geen overtuigingskracht heeft, betekent niet dat de functie van receptionist niet passend is. Uit de functieomschrijving blijkt niet dat appellant in de functie van receptionist klanten moet overtuigen. Voor zover appellant heeft gesteld dat hij vanwege zijn huidklachten niet voldoende representatief is wordt opgemerkt dat uit de functieomschrijving niet blijkt dat wordt vereist dat appellant representatief is. Daarnaast kan het niet hebben van overtuigingskracht niet gelijk worden gesteld met eventueel nietrepresentatief zijn.

Conclusie en gevolgen

5. De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering appellant per 21 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Omdat de hoger beroepen niet slagen, behoeft het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep geen bespreking.
6. Omdat de hoger beroepen niet slagen krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer