ECLI:NL:CRVB:2024:2111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
24/107 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ZW-uitkering van appellante wegens arbeidsgeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak staat de intrekking van de ZW-uitkering van appellante per 1 april 2022 centraal. Appellante, die voorheen als zonneconsulent werkte, heeft zich na een verkeersongeluk op 12 april 2021 ziekgemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij per 1 april 2022 weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk, wat door een rapport van een verzekeringsarts is onderbouwd. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat haar psychische en lichamelijke klachten haar belemmeren in het uitvoeren van haar werkzaamheden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 september 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de medische rapporten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn opgesteld. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsartsen, die hebben vastgesteld dat appellante in staat is haar eigen werk te verrichten, dat niet zwaar belastend is. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten de ZW-uitkering per 1 april 2022 in te trekken, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

24/107 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 december 2023, 22/1929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 1 april 2022 heeft ingetrokken. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. De Raad volgt appellante niet in haar standpunt dat zij psychisch en lichamelijk verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat zij haar eigen werk als zonneconsulent voor 16 uur per week niet kon verrichten. Het gaat hier om licht fysiek en weinig psychisch belastend werk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante was vanaf 1 september 2019 – naast haar HBO-studie – werkzaam als zonneconsulent voor 16 uur per week. Na een verkeersongeluk op 12 april 2021 heeft zij zich per 13 april 2021 ziekgemeld bij haar werkgever. Op 1 september 2021 is haar dienstverband geëindigd. Het Uwv heeft appellante per 2 september 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 30 maart 2022 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 april 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Daaraan ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts van 28 maart 2022.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn de rapporten van het Uwv zorgvuldig tot stand gekomen en zijn de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan die motivering.
Het standpunt van appellante
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij door haar fysieke en psychische klachten haar eigen werk niet kan verrichten. Zij had op de datum in geding forse fysieke en psychische klachten waardoor zij niet in staat was om acht uur per dag te staan, zonnebanken te poetsen en andere lichamelijke taken te verrichten. Daarbij heeft zij erop gewezen dat haar psycholoog wel degelijk een diagnose heeft gesteld en dat haar fysiotherapeut heeft bevestigd dat haar klachten in februari 2022 zijn verergerd. Verder heeft de verzekeringsarts ten onrechte geconcludeerd dat de verhoogde spierspanning pas klachten zou geven bij grote uitslag van de gewrichten van de nek en rug.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Appellante heeft haar standpunt dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. Het Uwv heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts van 28 maart 2022 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2022 en het in hoger beroep ingestuurde aanvullende rapport van een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2024.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot de volgende inhoudelijke beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 1 april 2022 geschikt is voor haar eigen werk als zonneconsulent en dat het Uwv de ZW-uitkering terecht per die datum heeft beëindigd.
4.3.
Het medische onderzoek door het Uwv is zorgvuldig verricht. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 28 maart 2022 blijkt dat zij dossierstudie heeft verricht en dat zij appellante op 10 maart 2022 op spreekuur psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft zij de door appellante overgelegde informatie van de behandelend fysiotherapeut van 26 mei 2021, de psycholoog 7 juni 2021 en het huisartsenjournaal over de periode 13 april 2021 tot en met 17 juni 2021 bestudeerd en heeft zij op 24 maart 2022 telefonisch overlegd met de fysiotherapeut. Deze medische informatie heeft zij kenbaar bij haar beoordeling betrokken. De (eerste) verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en kennisgenomen van wat tijdens de hoorzitting is besproken. Met de rechtbank ziet de Raad geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante.
4.4.
Ook wordt het medisch inhoudelijke oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv gevolgd. Wat de verzekeringsartsen rapporteren over hun bevindingen is navolgbaar en hun conclusies vloeien logisch voort uit hun bevindingen. Deze bevindingen en conclusies worden hierna samengevat.
4.4.1.
De primaire verzekeringsarts heeft in haar rapport van 28 maart 2022 vastgesteld dat sprake is van verhoogde spierspanning en dat fysiotherapie (na eerdere beëindiging eind augustus 2021) weer is opgestart voor met name spanningsgerelateerde rugklachten. Gelet daarop is appellante in staat haar eigen werk te verrichten, dat niet zwaar fysiek belastend is. Verder heeft de primaire verzekeringsarts geoordeeld dat er ook op psychisch gebied geen reden is voor ongeschiktheid van appellante voor haar eigen werk. Immers, vanuit haar presentatie zijn forse beperkingen niet te objectiveren. Bovendien blijkt zij weer auto te rijden en heeft zij haar stage met goed resultaat afgerond. Verder is in de stukken van Apanta geen duidelijke diagnose genoemd en is de EMDR-behandeling afgerond.
4.4.2.
De (eerste) verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 19 juli 2022 verder toegelicht dat en waarom appellante geschikt is voor haar eigen werk. Het eigen werk betreft afwisselend zittende, staande en lopende werkzaamheden, waarbij incidenteel gerold moet worden (borden en plantenbakken bij sluitingstijd) en waarbij ook sprake is van afwisseling tussen administratieve werkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden. Appellante kan deze werkzaamheden verrichten omdat de verhoogde spierspanning in de rug en in mindere mate in de nek pas klachten geeft bij grote uitslag van de gewrichten van de nek en rug. Dat maakt dat het voor appellante belangrijk is om statische belasting en beweging af te wisselen en niet zwaar fysiek belast te worden. Het eigen werk is volgens deze verzekeringsarts dan ook passend.
4.4.3.
Dat appellante nog herbelevingen heeft, maakt volgens deze verzekeringsarts niet dat zij niet in staat is haar eigen werk te verrichten. Dit mede omdat haar licht fysieke en weinig psychisch belastende werk voor 16 uur per week, geen triggers bevat. Ook zijn bij psychisch onderzoek geen ernstige psychisch klachten gevonden die leiden tot arbeidsongeschiktheid. Daarbij heeft zij erop gewezen dat daaruit bleek dat de stemming van appellante normaal en neutraal is, zij trots is op de 10 die ze recent voor haar stage had gehaald en aandacht en concentratie goed waren vast te houden.
4.4.4.
De tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 augustus 2024 toegelicht dat de PTTS-klachten weliswaar ernstig waren toen appellante in juni 2021 onder behandeling van Apanta kwam maar dat later de intensiteit is verminderd. De ernstige PTSS-klachten waren dus niet meer actueel op de datum in geding.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M. Reith