ECLI:NL:CRVB:2024:2107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
23/2786 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening Wmo-2015 voor een gesloten buitenwagen

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan multiple sclerose, artrose en psoriasis, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (Canta) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op basis van een advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam, dat stelde dat een scootmobiel, in combinatie met een pasje voor het aanvullend openbaar vervoer, de goedkoopste adequate voorziening is. Appellante ontving een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee zij een gesloten buitenwagen kon aanschaffen.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het college terecht had geconcludeerd dat appellante geen recht had op de gevraagde maatwerkvoorziening. De rechtbank vond het onderzoek van Argonaut, dat de medische informatie had beoordeeld, zorgvuldig en voldoende onderbouwd. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar belangen niet goed waren meegewogen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de door het college verstrekte vervoersvoorzieningen passend waren voor appellante. Aangezien het hoger beroep niet slaagde, kreeg appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/2786 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2023, 22/5213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 30 oktober 2024

SAMENVATTING

De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank dat het college de aanvraag van appellante om een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.W. Mettendaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.D. Mensing van Charante.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appelante heeft multiple sclerose (ms), artrose en psoriasis. Zij heeft bij het college een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (Canta). Het college heeft deze aanvraag met een besluit van 27 mei 2022 afgewezen, onder verwijzing naar het advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB). Een scootmobiel, in combinatie met een pasje voor het aanvullend openbaar vervoer (AOV), van deur tot deur samenreizend, is de goedkoopste adequate voorziening.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2022. Met een besluit van 19 september 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van het IAB en in de bezwaarfase is geen nieuwe informatie naar voren gebracht waardoor van een andere situatie zou moeten worden uitgegaan dan zoals beschreven in het onderzoeksrapport. Volgens het college zijn de belangen van appellante voldoende meegewogen doordat aan haar bij afzonderlijk besluit van 31 mei 2022 een scootmobiel is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), waarmee zij onder voorwaarden zelf een (tweedehands) gesloten buitenwagen kan kopen.
1.3.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de beroepsprocedure heeft appellante medische informatie ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het college een advies van 29 juni 2023 van Argonaut ingediend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van Argonaut zorgvuldig is en voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Argonaut heeft het advies uitgebreid gemotiveerd en de medische informatie bij de beoordeling betrokken. Argonaut heeft in het advies vastgesteld dat appellante geen gesloten buitenwagen nodig heeft omdat er geen medische indicatie is om gesloten te rijden. Hoewel appellante temperatuur extremen niet goed kan verdragen en dit een toename geeft van de klachten, heeft Argonaut vastgesteld dat er geen intolerantie is voor verblijf in de buitenlucht. Het college heeft volgens de rechtbank dan ook terecht geconcludeerd dat appellante geen recht heeft op een voorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen op grond van de Wmo 2015.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het onderzoek wederom onzorgvuldig is. Uit de verklaringen van de specialisten volgt dat zij intolerant is voor de buitenlucht. Verder wenst appellante geen pgb waarmee zij een tweedehands gesloten buitenwagen kan kopen omdat deze volop mankementen hebben en het onderhoud te duur is. Verder is geen rekening gehouden met haar belangen en is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Ook is het strijdig met zowel de wet als de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellante geen recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daartoe gegeven overwegingen. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De beroepsgronden zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De stelling van appellante dat Argonaut wederom onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan heeft zij niet onderbouwd. De Raad is van oordeel dat het onderzoek van Argonaut zorgvuldig is geweest en neemt daarbij in aanmerking dat de medisch adviseur de meest actuele medische informatie bij haar onderzoek heeft betrokken en appellante op haar spreekuur heeft gezien. Anders dan appellante meent, volgt uit de verklaringen van haar neuroloog en haar huisarts niet dat er sprake is van intolerantie voor verblijf in de buitenlucht. Er is dan ook niet gebleken dat de reeds door het college verstrekte vervoersvoorzieningen niet passend zouden zijn voor appellante. Wat appellante verder nog heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt