ECLI:NL:CRVB:2024:210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23/2628 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 19 januari 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/2628 AKW. Het betreft een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 6 juli 2023. Verzoekster heeft op 1 augustus 2023 verzocht om herziening, maar heeft het verschuldigde griffierecht van € 136,- niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft verzoekster in een brief van 28 september 2023 en een aangetekende brief van 29 oktober 2023 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan. De Raad oordeelt dat verzoekster niet in verzuim is geweest, maar dat het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad heeft besloten om zonder verder onderzoek het verzoek om herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 januari 2024
23/2628 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juli 2023, 22/761
Partijen:
[verzoekster] te [Adres] , [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft op 1 augustus 2023 verzocht om herziening van de door de Raad op 6 juli 2023 tussen partijen gewezen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van lees: 28 september 2023 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van
€ 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 29 oktober 2023 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum , in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.