ECLI:NL:CRVB:2023:1291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake kinderbijslag en de gevolgen van termijnoverschrijding
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023, wordt de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag beoordeeld. Appellante had op 15 september 2020 kinderbijslag aangevraagd voor drie kinderen voor de periode van het eerste kwartaal van 2000 tot en met het vierde kwartaal van 2002. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag op 29 oktober 2020 afgewezen, omdat appellante niet in Nederland woont of werkt. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de Svb verklaarde dit bezwaar op 6 april 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 11 januari 2022 het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, maar is niet verschenen op de zitting van de Raad op 26 mei 2023. De Svb werd vertegenwoordigd door W. van den Berg. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. Appellante heeft geen redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de beslissing van de Svb om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in stand blijft. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om kinderbijslag ook in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.