ECLI:NL:CRVB:2024:21

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/292 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd door de Sociale verzekeringsbank wegens niet tijdige melding van huwelijk

In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een boete op te leggen aan appellant wegens het niet tijdig melden van zijn huwelijk. Appellant ontving sinds juni 2018 een AOW-uitkering voor ongehuwde pensioengerechtigden en trouwde op 16 januari 2019 in Marokko. Hij meldde zijn huwelijk op enig moment bij de gemeente, maar de Svb ontving pas op 10 februari 2020 een melding van dit huwelijk. De Svb herzag vervolgens de AOW-uitkering van appellant en vorderde een bedrag van € 4.696,91 terug. Op 26 augustus 2020 legde de Svb een boete op van € 2.007,62, die later werd verlaagd naar € 1.296,- na bezwaar van appellant.

Appellant was het niet eens met de boete en stelde dat hij zijn huwelijk tijdig had gemeld en dat de gemeente hem had geadviseerd om eerst een apostille in Marokko te regelen. Hij beweerde dat hij niet hoefde te melden bij de Svb omdat de gemeente dit zou doen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en ook in hoger beroep kreeg hij geen gelijk. De Raad oordeelde dat appellant niet had onderbouwd dat de gemeente hem de mededeling had gedaan dat hij zijn huwelijk niet hoefde te melden. Bovendien werd opgemerkt dat de reisbeperkingen door Covid-19 pas in maart 2020 werden ingesteld, terwijl de gemeente al in februari 2020 had gemeld dat appellant was gehuwd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier, op 9 januari 2024.

Uitspraak

22/292 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 januari 2022, 20/3222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 januari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 augustus 2020 heeft de Svb aan appellant een boete opgelegd van € 2.007,62. Met een besluit van 12 november 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 augustus 2020 gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 1.296,-.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.E.A.H. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op vragen van de Raad.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 november 2023. Appellant is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

Samenvatting

In deze zaak beoordeelt de Raad het besluit tot oplegging van een boete. De Svb heeft dat besluit genomen omdat appellant niet tijdig heeft gemeld dat hij is gehuwd. Hij heeft als gevolg daarvan te veel AOW-uitkering ontvangen. Appellant is het met de boete niet eens. Hij stelt dat hij zijn huwelijk tijdig aan de gemeente heeft doorgegeven, dat vanuit de gemeente tegen hem is gezegd dat hij eerst een apostille in Marokko moest regelen, dat hij niets aan de Svb hoeft te melden en dat de gemeente na verkrijging van de apostille de Svb over het huwelijk zou informeren. De rechtbank is het niet met appellant eens. Ook in hoger beroep krijgt appellant geen gelijk.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds juni 2018 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Op 16 januari 2019 is appellant in Marokko getrouwd. Appellant heeft dit op enig moment bij de gemeente gemeld. Op 10 februari 2020 heeft de Svb van de gemeente een melding ontvangen van dit huwelijk. De Svb heeft vervolgens het ouderdomspensioen van appellant over de periode van februari 2019 tot en met maart 2020 herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde en in verband daarmee een bedrag van € 4.696,91 van appellant teruggevorderd.
1.2.
Met een besluit van 26 augustus 2020 heeft de Svb aan appellant een boete opgelegd van € 2.007,62 op de grond dat hij niet tijdig zijn huwelijk heeft gemeld. Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 augustus 2020 gegrond verklaard en in verband met de draagkracht van appellant de boete verlaagd en vastgesteld op € 1.296,-.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat hij direct na terugkomst in Nederland bij de gemeente melding heeft gemaakt van zijn huwelijk en dat hem toen het advies is gegeven om eerst in Marokko een apostille te regelen. Appellant heeft daarbij gevraagd of hij nog melding moest maken van het huwelijk bij de Svb, maar dat was volgens de medewerker van de gemeente niet nodig omdat de gemeente de Svb zou informeren over het huwelijk zodra de apostille geregeld zou zijn. Appellant is vervolgens naar Marokko gereisd om de apostille op te halen, maar het heeft enige tijd geduurd voordat hij hem in ontvangst kon nemen. Appellant heeft betoogd dat hij mocht vertrouwen op de juistheid van het advies dat de gemeente hem heeft gegeven Vervolgens kon appellant als gevolg van Covid-19 lange tijd niet terugreizen naar Nederland. De Svb heeft daarmee onvoldoende rekening gehouden.
3.2.
In verweer heeft de Svb aangevoerd dat appellant niet met objectieve stukken heeft onderbouwd dat deze mededeling van de zijde van de gemeente daadwerkelijk is gedaan. Ook als die mededeling zou zijn gedaan, kan appellant volgens de Svb geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel, omdat de toezegging niet door het bevoegde orgaan is gedaan. De Svb heeft verder toegelicht dat appellant de boete in augustus 2021 al volledig heeft afgelost.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellant een boete op te leggen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De Raad begrijpt wat appellant heeft aangevoerd allereerst zo dat hij meent dat hem geen, dan wel een verminderd verwijt gemaakt kan worden van het niet tijdig melden van het huwelijk bij de Svb, omdat hij mocht afgaan op de mededelingen die vanuit de gemeente zijn gedaan. Deze beroepsgrond slaagt al niet omdat appellant niet heeft onderbouwd dat vanuit de zijde van de gemeente hem die mededeling is gedaan.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat hij als gevolg van de reisbeperkingen door Covid-19 lange tijd niet terug kon reizen naar Nederland en de Svb daar onvoldoende rekening mee heeft gehouden kan zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet leiden tot aantasting van het bestreden besluit. De Raad wijst er in dit verband op dat de internationale reisbeperkingen als gevolg van Covid-19 pas in maart 2020 werden ingesteld, terwijl de gemeente al in februari 2020 aan de Svb heeft gemeld dat appellant is gehuwd. Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.
4.4.
Uit 3.2 volgt dat appellant de boete volledig heeft afgelost. Dit betekent dat er in de actuele financiële omstandigheden van appellant geen aanleiding is gelegen om de boete in verband met zijn draagkracht verder te matigen. De opgelegde boete is dus evenredig.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de boete in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) A.M. Korver