ECLI:NL:CRVB:2024:21
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd door de Sociale verzekeringsbank wegens niet tijdige melding van huwelijk
In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een boete op te leggen aan appellant wegens het niet tijdig melden van zijn huwelijk. Appellant ontving sinds juni 2018 een AOW-uitkering voor ongehuwde pensioengerechtigden en trouwde op 16 januari 2019 in Marokko. Hij meldde zijn huwelijk op enig moment bij de gemeente, maar de Svb ontving pas op 10 februari 2020 een melding van dit huwelijk. De Svb herzag vervolgens de AOW-uitkering van appellant en vorderde een bedrag van € 4.696,91 terug. Op 26 augustus 2020 legde de Svb een boete op van € 2.007,62, die later werd verlaagd naar € 1.296,- na bezwaar van appellant.
Appellant was het niet eens met de boete en stelde dat hij zijn huwelijk tijdig had gemeld en dat de gemeente hem had geadviseerd om eerst een apostille in Marokko te regelen. Hij beweerde dat hij niet hoefde te melden bij de Svb omdat de gemeente dit zou doen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en ook in hoger beroep kreeg hij geen gelijk. De Raad oordeelde dat appellant niet had onderbouwd dat de gemeente hem de mededeling had gedaan dat hij zijn huwelijk niet hoefde te melden. Bovendien werd opgemerkt dat de reisbeperkingen door Covid-19 pas in maart 2020 werden ingesteld, terwijl de gemeente al in februari 2020 had gemeld dat appellant was gehuwd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier, op 9 januari 2024.